Kleurig vroeger

Kleuterwerk, 1950, aquarel op behangpapier

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Jonge werkelijkheid

Als vijfjarige had ik al een groot gevoel voor de diagonale compo-
sitie, het was met de geboorte van top tot teen meegegaan.
Het is de keel van de grote zanger dat alles zo gebekt is zoals het
zingt. Geen enkele dag is lichter dan mijn last. Mijn verpakking
belooft veel, mijn lust is groot.

Ooit in die tijd toen ik dit Groot Opperhoofd schilderde was er nog
veel schaarste, er was nog veel op de bon. Papier was te duur of
was er niet, men koos voor oude rollen behang om op te werken.
Was ik dan een brulaap met hoge koorts in die tijd?
Welnee, ik had de rechterhand goed op het hart, deed de duim af
en toe omhoog , gevolgd door een kleine knipoog en koos mijn
kinderlijke kleuren uit de potjes op tafel.
Mijn hoofd zat niet vol turf, mijn oor was goed uitgezogen, mijn
kin was fraai gebogen, mijn neus stevig aangenaaid, het mooiste
weer was altijd in de zomer. Wat wil een kind nog meer?
Een kind wil altijd meer! Bijvoorbeeld de glimmende lippen van de
huishoudster kussen of spugen in de open haard.
Het verlangen naar meer groeit bij de dag. Nog steeds.

Nachtwerk

Moon & Birds, 2013, schets

2013_moon &birds_schets_k

Oud liedje

nacht, je was zwart
als een voortzeggende echo
slapende vogels sliepen
geduldig boven de afgrond

de schietschijfmaan
verlichtte de memorie
nachtelijke naaktheid
was gevangen in eigen leegte

ogenlijk open plekken
zijn moord elementen
als jagers gaan geestbalken
met hun ijzeren geweren

als duistere sterren
niet meer aan duisternis hechten
komt het dromend licht
minnaars en martelaars opgepast

straks knipt iemand
met zijn vuile vingers
dan dansen schaduwen
schichtig heen en weer

zij wachten niet af
leggen geen overmatig zout
op vette naaktslakken
hebben de sluipende tijd

Dwaling

Antimate, 2001, acryl, 120 x 95 cm

2001_Antimate_k

De niet-vriend

In de lente roepen en waaien de mensen meer dan kort daarvoor.
De stormstrakke gebaren komen pas veel later terug. Nu verheffen
alle schaduwen zich, jonge spruiten groeien zich lawaaierig wild.
Je zou er panisch van kunnen worden als je geest wat zwak uitge-
vallen was. Zet de kluis van je hart maar open, laat de muziek bin-
nendringen en mompel het onmogelijke. Daar is de lente voor!
Als niets is gekomen, niets is geworden heb je het ergens niet
goed gedaan. Dan heb je jezelf ontslagen van alle onderhoud en
verdwaal je snel.
Als taal niet meer dan taal is, stelt komen en gaan niets meer voor.
Met geld is dat niet te koop, taal is geen hapje eten. Taal is meer
een soort trompet. Dichters wuiven er vriendelijk mee als zij zich
verdiepen in het mondstuk. Zij weten het omdat ze aan vele tafels
hebben gegeten. Dichters zijn mensen met de gloed van de aardgeest.
Zij tekenen een zon in hun schaduw, hun adem is rood en hoffelijk.
Mensen als zwart fruit hebben daar niets mee.
Die kneden liever kettingen aan dichte kasten of varen met giftige
vinnen in wankele bootje op wilde rivieren. Hun adem is zo zwaar
dat een luchtmens zich gelijk zwaar ellendig voelt. Zwarte fruit
mensen zijn anti maatjes. Ik heb daar niets mee.
Liever ga ik verdraaglijk mooi tegen alle regels in zoeken naar de
vertedering van de hevigheid. Vaak vind ik maar een schim of een
schuifelende grijns. Ook dat is mooi als je er oog voor hebt.

Kameleon

Zwarte maan, 2012, bewerkte foto

2012_zwarte maan_bf

Aanmoediging

Zeg mij, als het kan, welke spijs het eerste de knorrende magen
bevredigde (HORATIUS)

Nog één keer wilde hij vlammen, het liefst met een grote oeuvre
tentoonstelling. Er was tenslotte werk genoeg. Zijn vlam was nooit
gedoofd, hij behoorde niet tot de personen die op hun eigen fakkel
zuigen. Liever veegde hij zijn vleugels af aan een naar veel verf
stinkende zweetdoek. Als je werkt zweet je je eigen bliksem uit,
was één van zijn uitspraken.

Eindelijk eens een schilder met een kameleonhuid, schreven ze.
Zijn tekeningen zitten vol tandenknarsende engelen, wist een
ander weer. Jammer dat dit niet het mooiste klooster is, dacht hij
dan. Hier wonen geen nonnen, maar boze burgerpoppen.

De tentoonstelling was zijn tastbaar geheugen. Voorgesneden en
toch houdbaar. Het goudgloeiende oog wist er wel raad mee.
En dan tot slot het gebalde water. Wat was daarmee? Dat werd ge-
streeld door dikke bedwelmwolken. Heel apart. Het scheen heel
goed te zijn voor groot vruchtgebruik. Je moet er maar opkomen!
In de witste hal zagen veel schraapogen al zijn lekkers, ze konden
direct gaan kieskauwen met hun grote mond.
Zijn min of meer historische maaltijd smaakte goed. Zelfs al wist
je het wachtwoord van de hersenschimmen niet.

Hier en daar

Binnendroom, 2013, bewerkte foto

2013_binnendroom_bf

Klein vuurwerk

als jij hier en ik daar
op onze plaatsen staan
om enkel de neergeslagen ogen
weer aan anderen door te geven
dan kunnen we zien wie we zijn
als echte momento maatjes

soms danst de ziel
als een zwierige hommel bom
soms hinkt de zieke ziel
in verband door beulen gepakt
maar wij zuchten niet meer
nu komt de blije bevrijder

met een brandglas steken we
kaarsen aan, die onvoorzien
in anderen gaan ontbranden
we zijn zo geduldig als de natuur

Rilke

Nachtcafé, 2013, bewerkte foto

1998_nachtcafe_bf

Het warme huis

Wie nu geen huis heeft zal het ook nooit hebben, schreef Rilke.
Daar kan je lang over nadenken. Er zit iets negatiefs in.
Ik denk dat Rilke te weinig in de schemer heeft gezeten.
Er is meer als licht en donker. Misschien was hij wel een echte
lichtman.
Als bij nacht de regen tegen het raam zwiept en de wind begelei-
dend brult en jij daar rustig ligt met een geurige sigaret een boek
te lezen, dan is dat meer dan aangenaam (mits de jaloezieën
gesloten zijn, potdicht, de verwarming op twee-en-twintig graden).
Je kamer is beslist een echoënde schelp die alles zacht weergalmd.
Jij bent toeschouwer en deelnemer en je zal de komende nacht
niet wegspoelen. Je kamer is je veilige ark op aarde.
De tijd, altijd wegtikkend, lijkt ineens oneindig. Immers in bijna
maniakale concentratie op de waarneming op spullen en dingen
waaruit de werkelijkheid bestaat, ademt de tijd altijd de geest van
de zandloper. De nacht is een mooi tijdelijk gebied.

En daar zit je dan in je luizigste hut, die je huis noemt.
Je kamer is geen kleinburgerlijk rekwisiet, het is een aanvulling op
een persoonlijkheid.
Huizen zijn soms mooie maskers. Een klein huis, wat ik voortdurend
groot houdt, maakt dat ik steeds goed kan blijven drijven.
Bij dit alles geldt wel dat je tegen spiegels moet kunnen.
Anders begint de vlucht, dan wil je niet jezelf zijn.
Dat is hierbij gezegd al begrijp ik er eigenlijk niets van.