Vogelaar

Jong geluid, 2010, tekening, A4

2010_jong geluid_k

Geduld

Wees steeds geduldig en tevree, niet goedgelovig en gedwee, zei
mijn grootmoeder al en ooit. En dat doe ik dan maar en steeds.
Ik vraag niet naar de dingen die bestaan, liever heb ik het schijnsel
van de liefde. Daar kan je je goed aan verwarmen.
Soms zijn de woorden zo fluisterzacht dat het lijkt of een klein
vogeltje vanaf je tong spreekt. Het zijn vaak lieve, tedere woordjes.
Ongevaarlijk in de taal van de vloeiende straat, waar geen doden
wonen, waar de levenden onschuldig het leven prijzen.
Iemand zei eens tegen mij dat de tong een schiereiland was. Dat
vond ik mooi gevonden. Ik probeerde hem te overtreffen met ja,
en de mond is een openzwaaiende deur. Mijn neus is een steunbeer
voor mijn aangezicht.
Het was en bleef een grappig gesprek. Hij vervolgde: en mijn ogen
zijn schemerlampen als ik ze half dicht doe.
Toen pakten we onze doordeweekse agenda’s en schreven van alles
op. Tijd en taak werd genoteerd. Zo brokkelde de week af.
Een diepe, innerlijke stem maakte mij wakker en bewust. Mijn hoop-
vol hoofd bleek geen zenuwpees, maar een weltevreden, suizebollende
villa met veel licht uit grote ramen. Mijn hart is een vuurspuwende
haard, altijd op zoek naar brandstof.
Ik bedoel maar, ik ben geen ding.
Anderen zeggen dat ik mij vul met wind ingewaaide woorden.
Ook dat is waar in alle bescheidenheid.
Je kunt beter een snotneus blijven dan er eentje hebben.
Woorden hebben onzelfstandige grenzen en zijn daarom lastig te
bewaken. Voor je het weet floept er eentje uit.

Hunkerhurk

Onder de brug (Basel), 1998, acryl, 30 x 40 cm

1998_onder de brug (Basel)_k

Zoektocht

Voor mij, die overloopt van dromen, is reizen in alle betekenissen
het belangrijkst. Als ik dan onder een onbekende brug hurk heb
ik liefst dat zij naakt naast mij zit. Zij is mijn muze en een muze
hoort niet gekleed te zijn, dat leidt af.
Diep in mij gaat dan alles gebeuren, ik heb er geen weet van. Mijn
leegte kent geen muren, dus kan het geen leegte zijn. Ik ben meer
van zoals het gaat zo zal het komen en wil geen beeld vooraf. Ik
ben mijn eigen reïncarnatie, mijn ziel leeft oneindig voort. Dat weet
ik nu al, omdat ik niet nietig ben in de mist. Zo drijf ik naar mijn
eeuwigheid.
Een beetje overdreven of doorgeslagen, zul je nu misschien denken,
maar dat is maar voor een gedeelte waar. Iets moet je toch overeind
houden in de somberwereld van nu. Toch?
Kijk, ik probeer mijn sluizen steeds te ontzekeren, zodat mijn water
goed door kan doorstromen. De stroom moet oneindig zijn.
Kijk, alleen kniesoren fluisteren in een vergiet, ik doe het niet! Mijn
route is luisterrijk, niet weggeveegd of verwaaid. Alles wat waar is
hoort er te zijn. Alles is er en geeft gehoor aan een zoektocht.
Mijn toonschaal zit vol explosieve noten. Laat de luie luisteraar er
naar graaien.
Kijk, ik weet dat dit niet besteed is aan achterdochtige doven of
goedgelovige gekken. Die zullen mij niet lastig vallen, zij hebben te
veel last van storende, ronkende oorwormen.

Onder de brug, het liefst in een buitenland, ben ik meer dan een
vlekkeloze maan die door morsige wolken heen schijnt.
Op een ander moment vind ik het ook heel prettig als ik het hek bij
de tuin sluit en ik mij overgeef aan de plaatselijke natuur. Achter de
buxushaag is het tijdelijk goed vertoeven. Achter wuivende vitrages
hoor je de langzame pianoles naar buiten dwarrelen. Binnen sluiten
verweerde spiegels even hun ogen. Thuis heerst roterende rust. Men
leest graag kookfrans in de boeken. Het eten is handenwrijvend goed.
Het is nooit te vroeg om geurig te reizen.

Natuur

Uitnodiging voor een treurig bericht, 1991, tekening, A4

1991_uitnodiging voor een treurig bericht_k

Gekapt

In het verbleekte bos stond geen boom meer overeind. De schui-
mende heren hadden het verboden. Ze stonden boven op de tafel
het luid te schreeuwen: weg met dat bos! De stilte werd wegge-
zaagd en moest voortaan vooruitgang heten. De slapende stad
werd wakker, nam lallend en lachend van plezier het land.
Alleen uit de hemel viel een ontzaglijke bui, zodat alle grond
onder de voeten werd weggespoeld.
Men vond het zonde en jammer want op een klonterige brei valt
het niet mee om huizen te bouwen. Men mekkerde hevig, zo was
er ineens niets te melken.
Later:
hier en daar kwam een vliering weer op , zodat de plaatselijke
dienstmeisjes thee konden gaan zetten voor de dorstige  heren.
Even leek het gezellig te worden, maar het was meer gecellig, dus
onvrij ondanks de kleurige uitnodiging in het avondblad.
Uitnodiging?
De burgemeester, dat vet varken, had zijn burgers uitgenodigd om
de verlepte tong met engelen geduld te beschrijven. Wie het beste
verhaal had kreeg het stuk bedorven land en mocht er weer bos
van maken.
Het was een rare, bestuurlijke kronkel, zoals je er zo vele hebt in
deze tijd. De mensen roken hun kans en deden hun uiterste best
om iets moois te verzinnen. Hebzucht maakt mensen creatief.
Wellustige wetten werden snel overtreden, wat eens ontbindend
was gestorven stond weer op, tussen de glazen vielen de scherven,
helse stenen pijnigden het hoofd. Het was één groot o-la-la.

Uiteindelijk vond de burgervader geen enkel verhaal goed genoeg
om te prijzen en bleef het land tot aan de horizon een kale heuvel.
Het wachten is nu op frisse lentekleuren.
Op een dag is het grauw ontgroend en omarmt ons het sappig groen.
De gestaalde natuurwet hoeft geen dromende vuilnisman in dienst te
nemen, zij gebruikt alles.

De natuur schrijft geen mooie verhalen, wacht niet, leeft niet van
vrees. Daarom is de mens van vlees en bloed, niet van natuur.

Handwerk

De schilder, 2013, bewerkte foto

SAMSUNG DIGITAL CAMERA

Stil avondwerk

Steeds stiller is zijn stillere tred van zijn stem. De gesplitste oren
hebben veel werk te doen. Boven het avondrood schijnt al een
trage maan. De duistere sterrennacht zal zo wel komen.
En dat is mooi, want hij houdt van de nacht. Het maakt hem vaak
vlammend zonder haast.
De nacht is een altijd voorzeggende echo, berg en dal lijken één.
Zwart verbindt het onmogelijke. De toen en de thans willen dansen.
Bronzen beelden mompelen door in oude of jonge bomen.
De nachtduistervis neemt alles op, nachtstemmen zijn gevaarlijk
voor schaduwen. Dat weet iedereen, zeker de meer gevoelige
onder ons.
En de schilder?
Zijn einde is nooit nabij. Zijn drijvende wijsvinger weet de weg.
Zijn wijsheid is een gangbare wijzer, die langs alle tijden loopt.
Hij hoort met zijn handen zijn hartslag en weigert een donkere
droom te zijn. De nacht is donker, hij niet. Hij is een omarmende
honderdman, die naar denkbeeldige wolken wenkt. Van stijgen en
ademhalen krijg je lucht. Het lichaam stapelt zich op van grote
vreugde. Hij is zijn eigen aquarel van de dorst. Zijn zonnige ogen
worden op harthoogte afgeschoten. De tijd staat stil bij zijn blote
voeten. Het werk ontvouwt zich omdat de hand het vertrouwt.

Later

IT = IT, 2012, bewerkte foto

2012_it is it_bf

Een laatste werk

Met het licht van de menselijke stilte maakt hij zijn laatste werk.
De wil en de wens willen niet meer samen vallen. Dan is het enige
wat overblijft nog helderheid, zo werd het IT = IT. Het moest een
simpel werk zijn, geen poespas, een werk wat zomaar het brein
ontvouwde. Het was een laatste rilling van de huid.
Een laatste werk hoeft de pijn niet te prijzen, na wat slijtage is het
gewoon. Je weet het, je beseft de tijdelijkheid van alles, je omhelst
nog eenmaal het vers in de poëzie om voor altijd zichtbaar te blijven.
Het zichtbaar maken wat stil is is begonnen, de daad hangt aan de
lip.
Later bleek dat hij nog vele laatste werken ging maken. Dat is het
wonderlijke van verkregen energie, door te werken laad je op. De
muil, die eerst zo luid en angstig was, klapt dicht. Je blinkende zee
zingt weer. Dit zijn de daden van het zwijgzame, je omhelst iedere
kus. Een mens kan zingen tot zijn laatste adem. Pas nadat hij alles
heeft opgeteld en opgetekend is het over. Dan wordt hij een lege
spiegel in een lege ruimte, hij sneeuwt zichzelf dicht.
In de zeldzame lente van zijn laatste glimlach ziet hij de hebzucht
van de onwetende wereld. Dan is die glimlach op zijn plaats.
Zijn laatste beeld in zijn hoofd was mooi: twee zwanen in een
naakte vijver. Hij wist dit zijn de sponzen van mijn ziel.

Leven

De wereld in huis, 1998, bewerkte foto

1998_de wereld in huis_bf

Ruimte zat

Het wonderlijke van de natuur is dat zij ruimte zat heeft.
Van de natuurlijke dingen op aarde vind ik de meanderende rivier
nog het meest geslaagd. Uit al haar armen brandt de rivier onder
de rotsen los, zoekt zijn vallende weg. Zonder water is er niets. Een
rivier is een soort natte tong van de aarde.
De mens doet zijn best om die wereld klein te krijgen. Soms fraai,
maar meestal lelijk. Vooral daar waar mensen te veel op een kluitje
wonen is het zichtbaar mis. De weegschaal is allang overbelast moe.
Een versnipperde aarde is geen aarde.
Geef mij daarom maar de rivier, die zal de mens wel leren. Daar
stottert ieder vuur van. Als de dauw de bloemen laat rinkelen en
alle luie larven zuchtend hurken onder oude stenen, dan hoor je
mij fluiten, dan heb ik mijn vlezige stad verlaten, dan ben ik het
meest gelukkig.
Soms, traag ’s ochtends, zie ik het haastig trillen van de lucht.
Dat zijn de stille snaren van de natuur. Ik zie het als ik mijn
venster open doe. Dan weet ik iedere cel van mijn lichaam helder
te vinden. Dan zie ik dat planten en wolken bij elkaar horen en
is mijn geduld ook ongeduld.
Als wind en aarde om de zon roteren hoef je alleen maar te zijn.
Net als de meanderende rivier, zoek je je weg van de dag. Er is
ruimte zat. Alle geleidelijke ogenblikken gaan van A naar B, met
zijn ah en oh en zijn ja en nee.
Onder mijn eigen zomer blaast de wind door mijn dunne haar.
Ergens staan drie vazen van de keuze, maar ik vind een vierde
weg en ontdek stil iets wat even vergeten was. Uiteindelijk is
er niet zoveel echt nieuws. We meanderen maar wat tussen het
slapen door. We zijn liefhebbers van het leven.