Ooit

Het sjaaltje, 2012, bewerkte foto

Jaren vijftig

Terug naar de ziel, dat lijkt hem nog het beste.
In V. ontmoet zij daar fotograaf Pelle, die met zijn vrienden,
waaronder ik, zijn veertigste verjaardag viert. Hij blikt terug
langdradig op een belangrijke periode uit zijn leven tot nu toe.
Een uitgemergelde zwerfster doet hem denken aan zijn jeugd-
liefde Cisca, zijn hongernonnetje. Door de tijdsverhuizing lijkt
hij ineens de helft jonger in jaren. Hij is weer onderdeel van
het krakerscollectief. Dat waren nog eens tijden. Ongehoor-
zaamheid was een deugd, de gevangenis in een vreugd.

Pelle is een geboren verteller, de anderen hangen aan zijn
lippen. Niemand beweegt of kucht als hij praat. Hij dwingt
stilte alom. Hij struint behoedzaam door zijn geheugen, be-
schrijft zijn snapshots.
Zijn geheugen is als een fotoboek. De tand des tijds heeft
nog geen invloed op hem gehad. Je voelt als hoorder hoe
heet de ouderwetse zomer is. Je ruikt Nivea, kamille, vanille.
Of het zoethout, honing, dat kan ook.
Ontbrekende figuren worden feilloos ingevuld. Zijn verhaal is toch
niet te controleren.
Dan heeft Pelle het ineens over het niezen van Cisca. Dat
kwam door de Sunil. Het waspoeder prikkelde altijd haar ont-
vankelijke neus, ze kon niet stoppen met niezen. Haar oren
knapten er bijna af.

Ik denk dat Pelle een spel speelt met zijn toehoorders.
Zijn verhalen zijn niet waar. Het bestaat niet dat hij alles nog
zo gedetailleerd weet. Dat is bovenmenselijk. Dat hij goed ge-
dachten kan lezen geloof ik eerder en direct.
Ik vraag hem duidelijker te worden over een zeer explicite
seksscène, maar hij laat zich niet bekijken, wil het alleen over
een zoete zweetgeur hebben, niet over de onrustige vingers.
Hij schaamt zich blijkbaar.
De veertigjarige verteller is ineens erg moe. Zijn eens zo sterke
visuele geheugen laat hem in de steek. Het misgelopen leven
neemt het over. Het werd tijd om op te stappen.
Het feest is over. Leve het nu.

Herfst

Hannah/hand/hoofd, 2012, computertekening

Leegte

Alles is hier verheerlijkt tot aan het einde van de wereld.
Mio cara Italia.
De stilte van de vlammende cipressen, de zoet geur van ole-
anders, de volle ademtochten van de taal, de trekkende zee.
Ik kan niet slapen. Mijn koortsige ogen zien te veel, zijn niet
kortzichtig. Er is zoveel, zo dichtbij.
Ik betast mijn eigen stuiptrekking, mijn onwillige linkerbeen.
Alles wijst op onweer. Nog even en de bliksem schiet uit dat
been. Ik zal misschien afbranden.
De nacht komt er aan, in het spoor van de ritselende huivering.
Ik zie, voel naakte armen. Ben gevoelig. Veeg mijn mond af
met de schouder van iemand anders terwijl ik alleen ben. Dat is
het hart van de herfst. Dat is het lot. Dat is niet erg.
Kaarsrecht zit ik, het bed is mijn grond. Jij naast mij, verwar-
mend, ik naast jou, brandend. Mijn handen voelen discreet
vastgenaaid. De beide ikken zijn jonge sparren, voelen zich
niet gehoord.
Ooit in de drukte van eigen zee was ik een lade in een groot
aquarium en bediende de toekomst met slingerende tentakels.
Nu ben ik hol hongerig en eet mezelf op.
De nacht is mooi, de dag stinkt naar onkruid. Zodra ik begin
te spreken ontstaat het mos. Bekrompen mos, aanhangsel
van eigen tijd, naamloze leegte.
En hoe noemen we de alledaagse tikken van de tijd?
Stekeldoornen van de lucht? Geen idee.
Wanneer mogen we eens weten hoe je met een magneet kan
lokken?

Ruimte

Trede,1975, overzicht expositie Galerie De Mangelgang, Groningen

De ruimte

Er is hard gewerkt. Het zweet ligt nog op de vloer. De zaal
is groot gemaakt voor een expositie. Zo wordt het werk mo-
numentaal, alsof het op een groot scherm wordt geprojec-
teerd. Maar dit is geen film. De zaal is niet verduisterd. Het
plafond is diepzwart, waardoor de witte bol lampen lijken te
zweven. Ufo’s gaan landen.
De kunstenaar weet wel raad met deze ruimte. Hier valt veel
te beleven. Zijn werken lossen op in de grootste tentoonstel-
ling die hij ooit heeft gehad. Alles is één met de aangeboden
ruimte. Nog even en dan is alles misschien weer verdwenen
als een Aspro bruistablet in een glas water.
Tussen hun kortstondige opkomst en verval lezen we telkens
de neergeschreven woorden, zodat er een eeuwig slot ontstaat.
Het is mooi om de wereld van de kunstenaar te betreden. Hij
heeft daarvoor in de hoek een enorme trede geplaatst. Je kunt
zo binnenwandelen als je wilt. Zijn wereld. Misschien vind je
daar wel het woordje Einde (the end and the end and…). Je
kunt je alleen los maken van dat eind als je je los maakt van
het beeld. Zolang je kijkt voel je je opgesloten, net als in de
laatste maten van een romantische symfonie. Sommige slotak-
koorden willen maar niet ophouden. Het is niet zomaar afgelo-
pen. Uitstelmoment. Je oog blijft steeds haken, zoals je tong
steeds weer die holle kies opzoekt.

Dit tijdelijke ogenblik mag zich net zo vaak herhalen als het
eindeloze klotsen van de zee. Voortkabbelen, daar gaat het
om, weet de kunstenaar. Het deinen, zelf ook in die oneindig-
heid zitten, is de heerlijkste, wiegende beweging die je er kunt
wensen. De zee verdubbelt, maakt alles groot.

Bordje

Metaphors can open doors, 2012, tekening, A4

Ingetogen / opgetogen

Oorspronkelijk wilde hij een huisje bouwen, een sober huisje,
te klein om in te wonen, met de uitstraling van een villa van
formaat. De omgeving werkte niet direct mee.
Je moest je constant bukken om je te verplaatsen. Kaal en
hoekig met een strakke ruimtelijke vormgeving moest het je
doen denken aan modernistische architectuur uit het tweede
en derde decennium van de twintigste eeuw. Het relatieve
gesloten karakter zou passend zijn. Alles moest niet naar
buiten gericht zijn. Binnen gebeurd toch alles of tenminste
het belangrijkste. Het opvallendste in het gesloten huis zou
dan de trap zijn. Of liever twee trappen, een gewone en een
kleintje ernaast voor het tweede plan. Het zijn onnodige trap-
pen want er is geen verdieping. Omdat nu eenmaal een huis
een trap hoort te hebben is er een trap. Een trap wijzigt een
huis.
Als een soort reus zou je je in dit huis voelen. Een reus, die
op de omgeving neerziet. De eigenaardige verhoudingen van
het huis zijn goed belicht. Het volle licht maakt van het huis
een sculptuur met onrustbarende effecten. Het is een leeg
spookhuis.
Toen kwam er een onverwachte wending. Hij bouwde het huis
niet, sloeg een lange paal tot eigen lengte in de grond. Aan
de paal schroefde hij een bordje waarop een Engelse tekst
stond: Metaphors can open doors.
Dat moest voldoende zijn. Zeker in dat desolaat gebied.
En het huisje?
Het huisje werd ontheemd van de stad, het gevoel ervoor was
verloren gegaan. Hersens kunnen ook slopen of versnipperen.

Misschien

Daddys girl too, 2001, diaprojectie 2012

Rode projectie

Bij een projectie horen losse zinnen.
Samen vormen zij een misschien-verhaal:

De waarheid, niets dan de waarheid wat gebeurd ermee?
In een warme kamer brabbelt de onzin door.
Kijk, zei iemand, het is nu!
Het verborgene werd bekeken.
Iets was vreemder dan onaf.
Hij verlangt als de brand in de schoot.
Laat de meisjes niet zwijgen als de mannen ouder worden.
Is een omgevallen stoel nog wel een stoel?
De troost van de slordigheid, daar gaat het om.
Alles bleek rekbaar te zijn.
De enkeling was binnenskamers veel.
Iemand had een antenne voor een zwak signaal.
Bliksems zijn lange tepels van het onweer.
Fantasie en noodweer treffen elkaar.
Pas op! De hemel ziet ons!
Ooit is langer dan kom maar.
Een spiegel zweeg, kon zich niets voorstellen.
Kan dat? Je gevoel ontbloten?
Het zijn de dingen die beginnen.
Iemand wou onder dode sterren liggen.
Een hunkerman wil overdag nachten.
Thuis kan dichtbij zijn.
Alles kan, alleen niet tegelijk.
Zij was mooi tot in de mond.
Hij lulde uit zijn nek, als een man van klei.
De tijd geeft aan, de tijd wil dat.
Hij trok steeds andere lichamen aan die hem niet pasten.
Een mens is niets meer dan een vergeetvlek.
Als vlees schrikt is het rood.
Elke familie is een valstrik.
Wat niet kan is er al lang.
Na het ogenblik was er een zee van tijd.
Aan het eind van de dag is taal de grote verliezer.
Het zwijgen zit precies tussen het heden en verleden.
De stilte zit tussen de dagen.

Prikkelbaar

Young Tara, 2007 -2012, bewerkte foto

De brief

Lieve Tara,

Ik had je voor de telefoon gezegd, dat ik je niet meer zou
schrijven, maar ik ben niet haatdragend, dus ik vergeef je.
Je bent gemeen tegen me. Gister ook al. Toen heb ik je ex-
pres niet gebeld op het uur dat je thuis was, in de hoop dat
je me een brief zou schrijven. Ik houd van je brieven.
Die brief kwam niet en zal vast niet komen. Je bent soms zo
wreed. Je was liever bij je zus dan bij mij. Is dat mijn straf?
Je hebt geen idee hoe prikkelbaar en bang ik ben geworden
door je kwelling.
Ik eet alleen maar wat fruit, al het andere bleef er niet in.
Ik heb vast koorts. De opwinding die ik nu heb maakt me in de
war. Waar ben je nu als ik je nodig heb?
Een telefoontje zou me weer opbeuren.
Laatst plaagde ik je en toen vond je mij gemeen, maar lieve
Tara wespen die zijn pas gemeen! Ze doen pijn en ik houd
niet van pijn doen.
Neem me niet kwalijk dat ik deze brief schrijf, ik beloof je in
de toekomst veel kleine briefjes te schrijven (nog kleiner dan
ikzelf). De rest van de dag zal ik heel bedroefd zijn en veel op
bed gaan liggen.
Ik vraag je  een beetje te denken aan je arme liefje.
Tot hopelijk gauw, ik vergeet je nooit.

Heel ’s avonds, je XXX.

Niet afhankelijk

Gele wand, Miss Ava, 2012, bewerkte foto

Modern bestaan

Zijn wereld was zo intens naar binnen gericht dat een weinig
geruststellend beeld van de buitenwereld werd opgeroepen.
Je krijgt spontaan een sterke suggestie van beschutting zoe-
ken. Alles lijkt zeer besloten.
Zelf noemt hij zijn werk autarkisch. Onafhankelijk van exter-
ne voorzieningen. Het grote overleven wordt tentoongesteld.
De werken suggereren een onzichtbaar gevaar. Daarom schil-
derde hij alle wanden geel, de kleur van de haat. De onbepaal-
de angst is een prachtig en krachtig primitief instinct.
Zijn wereld is uitdrukkelijk een mannelijke. De afgebeelde
vrouwen zijn altijd dienstbaar of moeten dienstbaar zijn. De
kunstenaar is een macho bij uitstek, alhoewel zijn ultieme
uitingen van mannelijk overheersingskracht nog kenmerken
van gejaagdheid en onzekerheid in zich dragen.
Misschien is er meer sprake van een oneindig wantrouwen
jegens de medemens. Daarom geeft hij misschien die onge-
vraagde adviezen over macht. Vleiers moet men mijden staat
kennelijk diep in zijn geheugen gekrast.
Het werk van deze kunstenaar laat zich nooit helemaal van-
gen door een uitleg van de meer verhulde betekenissen, om-
dat zij ook van praktisch nut zijn. Werkelijkheid en verbeelding
vallen met elkaar samen tot zijn groot geluk.
Vreemd genoeg is het geëxposeerde werk ook een verlangen
naar rust en afzonderen. Iets tegenstrijdigs zit altijd in de mens.
De ergste angsten worden immers altijd door de eigen geest zelf
voortgebracht. Er is geen schuilplaats of mentale rust.

Optima forma

Diagonal birdie, 2012, bewerkte foto

Natuurdrama

Van de natuur blijft steeds minder over. Straks kan het in een
oogwenk worden weggeveegd. Misschien overleven de vogels
en komt alles weer uit bij het begin.
Als het leven een lege huls is, nauwelijks meer dan een door-
schijnend vlies, dan zweeft het snel in de ruimte. Als een af-
gebroken libellenvleugel rafelt het steeds verder af door de
wind. Misschien wordt alles zoiets als een uitgewoond spinnen-
web een mooiere gedachte is dat alles overgaat in engelen-
haar. Hoe minder er van het lichaam overblijft, hoe dubbelzin-
niger de vormen zullen zijn. Vergankelijkheid is iets anders
dan striptease. Alles komt uiteindelijk uit stof en klei en wordt
ook weer stof en klei. Dat is de cirkel van het bestaan.
Als de boze fee haar afgunst onbevangen botviert is zij niet
alleen op zoek naar haar binnenste. Zij is ook bezig met het
bewust vernielen. Destructie in optima forma.
Later, geschrokken van eigen handelen, probeert ze met pro-
fetische toverspreuken alles weer terug te krijgen. Wat na-
tuurlijk niet lukt, want de huid is uiteengespat. De stilstand
daarna is zo verstrengeld dat het ontstane weefsel ondoor-
dringbaar is geworden.
Verscheurde huid keert niet meer terug.
Dramatische natuur dus. Het is een illusie dat het lichaam ooit
een overzichtelijke en beheersbare eenheid is. Laat staan een
onverbrekelijke twee-eenheid zoals in beelden van dubbelgan-
gers.
Ik dwaal af en moet bij de vogels blijven. We weten nooit wat
er gaande is onder hun huid. Dat is hun kracht. Zij hebben van
nature niet de behoefte om te weten. Zij verschijnen in beeld
als geheel en hoeven de natuur niet naar hun poot te zetten.
Zij zijn verkleefd met de scherven van de omgeving.
Sterker nog, daar maken ze hun dunne eierenschalen van.
Conclusie:
Het lot hangt als rafelende vellen aan het plafond. Steeds min-
der blijft er van over. Wij wentelen ons in eigen as om in een
groot niets voor altijd te verdwijnen.

Hoofdwerk

Come on in!, 2012, boek 102, pagina 56

Ode aan mezelf

Mijn hoofd, mijn hoofd!
Ik ben de oudste en enige die plichtsgetrouw voor haar zorgt.
Ik ben veroordeeld bij geboorte. Zeven Februari, de lente kon
nog niet ontwaken, eerst moesten de Duitsers weg.
Het gebeurt opnieuw, ik sta op maar kan niet opstaan. Het
bed trekt een wikkellaken over mijn gezicht. Ik wakker aan
en maak mijn hoofd voor de helft weer vrij, zeg: halve maan,
alsof het een te raden raadsel was.
Dan hoor ik het regenen. De bron van alles voedt zich. Het
hoort hard, het regent stenen op het platte dak.
Ik ben helemaal mezelf en van mezelf, niemand staat buiten
in de rij om even mij te zijn. Alsof het ooit zou kunnen. De
hemel huilt, zeg ik. Ik zeg zoveel, mijn huid zakt er langzaam
van uit. Ouderdom. Domme ouderdom.
Gisteren keerden de zwaluwen terug. Dat maakt me blij. De
zwaluwen zijn de Yankees, de Duitsers, de honden, schieten
weg met de staart tussen de poten. Ze zingen mars of eigen-
lijk meer marsch. Mag het wat stiller? Mag ik een handdoek?
Ik droog de storm uit de lucht. Wat doe ik toch?
Mijn kalme hand frommelt aan het laken. Tussen mijn tanden
glinstert de ochtend al. Mijn droom smeekt om genade.
Nu nog even scheren en de dag is goed. De tijd stipt.

Onverhoeds

Diagonaal stel, 2012, tekening/schets, A4

Vastigheid

Klauterend klampen ze zich vast aan elkaar. De gloed gloeit
in de ogen. Ze zuigen het vocht en het zout uit de lucht. Nu
is het tijd om het heerlijke leven te bezingen. Ze zijn in
priemende bloei. Sterren regenen straks uit hun kelen. De
wriemelende dood kan heel lang wachten.
Ze voelen zich veertien, maar zijn het niet. Tenminste niet
beide. De genegenheid verslikt zich bijna in vastigheid. Hun
hoofden zijn niet van klei of leem, zij kneden kwetter. Er is
sprake van romantiek. Er zal altijd romantiek zijn.
Als je veertien bent slobberen de sokjes in je schoenen, dan
trippel je over het grote mensentoneel of oefen je de eerste
zoen op een spiegel. Narcis is hard. Misschien moet je onver-
hoeds bloeden. Onverhoeds hoort bij veertien.
Je vader kan lief voor je zijn. Hij is een grabbelton vol ver-
kruimelde woorden. Vogels gaan verschrikt in de lucht, zij
hebben hun buik vol van die man.
Dromen gaan rollen tussen de vingers. Het is stuifmeeltijd.
Je wang kan gaan kneuzen als je even niet oplet. Engelen
veranderen in schadelijke stof. Gemaakt om te voelen von-
den ze het vuur. Engelen zijn handig, het gaat kriskras en
ineens is de zomerse ridder koud.
Je staat rustig op en bindt je haar weer vast. Daarna leg
je gezicht omlaag op de kam. Je neuriet de muziek van een
gefloten zon. Je bent niet meer boos en ineens twintig.