Rust

Rode loper, 2012, boek 102, pagina 50

Weer thuis

De eenvoudigste manier om tot rust te komen is: steeds
weer op een andere manier beginnen. Zo denk ik er over
tenminste. Laat me zo vrij zijn om er in te geloven. Elke
verandering is een vuurknop, een geheime spiegel, die mijn
brandend verlangen naar iets anders openbaart.
Alles kan anders is mij op het lijf geschreven. Als ontelbare
bloemblaadjes weerspiegelen ze vele waarheden en illusies.
De tong van eenander doet me meestal niets. Meestal zijn het
de aangroeiende schaduwen, die mij een roos willen laten
plukken.
Liever leg ik de rode loper uit voor mijn huis. Hobbelend komt
men je dan mijn schemerig gehucht binnen. Opgewonden, ja
dat ben je, kom je me tegemoet. Je behendige gestalte zal de
kamer vullen. Ik zal je een stoel aanbieden.
Ik heb de thee al klaar staan. Je weet dat je welkom bent.
We gaan geen oud pad passeren, daar is te veel kruipend on-
kruid. Met wat scherven krabben we het recentelijk achterge-
laten strooigoed schoon. We glimlachen naar elkaar, omdat
we weten waar het braakliggend land ligt.
Gaande weg zullen we onze huizen verlaten, zeiden we eens,
om later naar elkaar toe te komen.

Bungellucht

Bedacht werk, 2012, boek 102, pagina 48

Het hele maalt

Een jaar lang droom je over het doordringen tot je kern.
Kern wordt nog eens kerm door al je gejammer.
De ronddraaiende as is een kracht die je  wilt ontkennen.
Alsof je hier een wil in hebt, je kunt het niet eens ontkennen
door je eigen trage vuur.
Dus hang je logica maar ergens in de bungellucht, een paar
meter boven de grond is al voldoende. Daar kan de wind er
misschien nog mooi mee spelen.
Holos noemde je jezelf, maar er is geen enkel geheel te be-
kennen. Je hart hangt veel te vaak aan een koude spijker, is
daarom zo geremd. Als je niet oppast zal het snel gaan ver-
rotten of het is zomaar te grabbel voor iedereen.
Kijk, daar komt al een puntige snavel aan. Hij weet waar het
dodelijk is, gaat pikken, morst stukjes hart, jij beeft bang.
Zijn paar ogen hebben vanaf de eerste dag al diep in je vlees
gekeken.
Dit lijkt misschien op een levenloze scene van een lelijk mens,
een eindpunt is dichtbij, maar hoe zou je het vinden als ik je
verzegelde macht kan vinden. Je echte schoonheid, meer dan
een klodder wittigheid, zal er klaar voor zijn.
Dus kom gauw naar me toe. We zullen elkaars lijf strengelen.
Twee polen horen elkaar te wrijven, te groeien tot een plak
kristal.
Jouw te vinden is meer dan een vensterbank in de duisternis.
Onze rozentuinen zullen rood stralen op de zeekaart van de
middagslaap.

Ja en nee

Hela, hola, boek 102, pagina 13

Niet alles vertellen

Al van jongs af aan heb ik een verbazingwekkend goed ge-
heugen. Vanaf mijn zevende maand kende ik al wat woorden
die er toe deden: ja en nee.
Mijn grootmoeder, we woonden bij haar in, was de eerste die
het ontdekte. Op een ochtend vroeg ze me: En heb je nog ge-
droomd? Ik zei: Ja en bevestigde het met flink op en neer ge-
schud van mijn hoofd.
Sinds die tijd bewaar ik al die dromen ergens in mijn achter-
hoofd. Die ruimte schijnt nooit vol te zijn. Het is de ruimste
opslagkamer die ik in mijn leven ken.
Samen met die dromen bewaar ik ook daar de zaken die an-
dere mensen niet weten of erkennen en dus niet geloven.
Vaak heb ik moeten horen dat ik niet de waarheid sprak, ter-
wijl het wel zo was. Ze zeiden dan dat heb je zeker gedroomd
of nog erger: je liegt! Bijvoorbeeld: dat de hoofdmeester van
de lagere school mijn piemeltje wou zien en ik dat niet wou
en dus een pak kontslaag kreeg met een slaghout of dat ik zelf
had gezien dat de dikke vrouw van de melkboer volledig ver-
brandde toen er een blauwe vlam uit haar lichaam oplaaide.
Of dat een buurvrouw dwars door de stenen muur liep om mij
een poesje te brengen (die ik later weer snel terug moest
brengen van mijn ouders). Ik noem maar wat voorbeelden.

Des te meer redenen om het dus goed te bewaren en er mis-
schien ook verder maar over te zwijgen.
Bij deze. Ik zeg niets.
Anderen beweren dat feiten en verzinsels bij mij door el-
kaar lopen, zoals in een domme TV-serie.
Dat zou natuurlijk kunnen, in mijn ogen zijn de input en de
output van mij als schrijver eenvoudig en willekeurig.
Maar hoe zit het dan met de teruggevonden werkelijkheid?
Een verre neef van mij wist het antwoord: Het verleden is als
rook!
Daar kan ik als jarenlange niet-roker mee leven en blijf blij
met mijn eigen achterkamertje vol schatten.
Nee, ik zeg niets!

Hongerogen

Zwarte Akke, 2012, bewerkte foto

Angst voor niets

In een druilerige zomerkou probeer ik je stilte te doorgron-
den. Je uitgestrektheid trekt me aan.
Men is bang voor je. Ze kleuren je zwart. Waarom? Wat heb
je gedaan dat mensen je willen zien als een hoopje verrotte
bladeren?
Ik hoor bij jou juist het vertrouwde leven. In de diepe poel
waar ik als kind speelde hoorde ik ook al vogels roepen. Dat
zal het zijn: we leven waarschijnlijk beide in omgekeerde tijd!
Omgekeerd en bevroren voor anderen, niet door onszelf.
Boven op de ruige rotsen is het altijd eindeloos. Daar zie je
alles voor je hongerogen verschijnen. Wolken, beladen met
de mooiste dromen, schieten voorbij. Je kunt zo opstappen.
Laat de anderen maar mooi de rotsblokken zoeken om rustig
te mijmeren, zij spoelen toch weg bij de eerste wolkbreuk,
terwijl wij leunend tegen het klokgelui met gemak de schemer
in gaan om een nieuwe droom te pakken.
De gapende afgrond doet ons niet stilstaan. We springen er
gewoon overheen omdat we ons overgeven aan het niets.
Als ik een plant naar ons zou noemen is het wolfsmelk.
Kruisbladig trompetteren we de wereld in, wachtend op een
hongerige snuitkever.

Vochtige ziel

Verlicht, 2012, bewerkte foto

Ochtend

Bij hem wist je het zeker, die zit eeuwig tussen het wit van
de nacht en het zwart van de dag, die heeft nog nooit van
het welwillende ochtendblauw gehoord.
Hij ziet haar blauwe ondergoed, dat nergens verkrijgbaar is,
niet. Hij laat het wegwaaien door de wind. Sneue man.
Liever pakt hij de gekleurde blokken van de melancholie.
Zijn ziel is vochtig genoeg, het zwart smelt op de tong om
daarna als een kip zonder kop langs de grenzen van de
droom te rennen.
Wat voor beeld geeft deze donkere man af?
Iemand die is achtergebleven op het strand bij eb?
Een verloren ketting op een vuile straat?
Nee, hij doet nog het meest denken aan wegsijpelende tepel-
hoven. Verlies van vorm. Resterend speeksel en een draaien-
de of trekkende vinger zou hem misschien kunnen redden.
Tussen de onmetelijke continenten van dag en nacht is dan
een klein streepje hemelblauw te zien. Heel misschien.

Vergetelheid

Clown, 2012, computertekening

Tijd van leven

Altijd een lachje stond op zijn mond beschreven.
Zijn ouders hadden het er goed ingeramd. Niet kletsen maar
poetsen! Niet met lege handen ergens naar toe lopen…en
meer van dat fraais.
Net had hij nog zijn geliefde omhelst als was het een vaat-
wasser. Hij negeerde de vettige littekens die waren achter-
gebleven op de borden, afgelikt door andermans tongen,
waarop het bestek andermans ledematen heeft gesneden.
Hij draaide zijn kraan open en spoelde.
Vergetelheid is immers het beste afwasmiddel.
Liever onthield hij het mooie glanzende deel, dat was meer
eervol, want porseleinen potjes zijn zeer breekbaar. Gewas-
sen en gedroogd begroeten ze je fonkelnieuw, alsof er niets
gebeurd is.
Niets gebeurd, dat kan natuurlijk niet. Zeker niet als het le-
ven geleidelijk aan de middag nadert. Als de onrust van je
jeugd je niet meer op komt zoeken grijp je naar je telefoon,
belt haar, maar vergeefs.
Het antwoord is als een lege kom.
Het wordt tijd om de stekker van de vaatwasser er uit te
trekken. De sterrenvlekjes moeten maar blijven plakken.
Dan maar ergeren aan irritante graten; spuug ze uit en her-
schep ze tot mooie verzen, één voor één.