Vergeten oog

Boy, 2010, tekening, A4

Denkjoch

Omdat ik geen derde oog bezit teken ik alles plat.
Het gemiste oog ligt ongetwijfeld ergens in een kraag, blijft ongeweten. Van
daaruit gezien ben ik zeker tevreden met mijn opwellingen. Het tekenen is een
grenzeloze lust.
Kijk, de aarde heeft mij gemaakt en schenkt me een flinke poos (dat hebben we zo
afgesproken). Mijn beelden zijn mijn vruchten, ik geef ze terug met toekomstig
zaad. Andere mensen bewaren mijn wereld, noemen zich kopers, alles is  stof.
Alle dingen die je vloeibaar maakt geven je een vluchtig gezicht. Je hart, je harde
hart, wordt kwetsbaar en verraad je raadsels.
Geen beeld weegt meer zwaar in je hoofd als je het vertekent, het geeft geen
pootjes meer. De stortvloed heeft vele kleuren.

Zoiets dacht ik in mijn puberteit, toen mijn bloed zo heftig stroomde dat ik er
soms wanhopig van werd. Ik begon me netjes te scheren en te kleden als een
zwarte Sartre. Dacht dat de zon vooral voor mij opkwam.
De lokkende klok maakte iedere belevenis kort en lang tegelijk. Soms vond ik me
zelf een geweldig, ietwat gevaarlijk dier. Ik kon de haren van mijn tong blazen en
dacht vooral niet aan morgen. Elk nieuw beeld maakte ik met opgeheven hand.
Klaar voor de aanval.
En na ieder denkbeeld was er mijn thuiskomst. Zoiets als een nieuwe vriend, die
na een lange reis glimlachend stopt om  vertrouwd te raken met het nieuwe huis.
Zo ontstonden vele mooie werkjes. Iedereen mag het namaken. Ik ben niet bang
voor echowerk, rijk rekbaar materiaal aan.

In de tent van oneindigheid moet de vlakte vallen en straal van hoop worden.
Kunst is zoiets: opgewekt, uitgezonden, aangehoord.

Hersenwerk

Nachtneger, 1997, tekening, 50 x 65 cm

Die nacht, die droom

Als het brein pudding is en hersenwerk een vlek, dan zal je merken dat er geen
grenzen meer zijn. Het is dan stil. Alle aardverschuivingen in je bovenkamer doen
geen dienst meer. Je bent je eigen bastaard.
Vieze vlekken kunnen best een mooi gezicht opleveren. Tussen het vlekkenwater
en het radeergum zie je helder met je vette ogen. Niets is beter dan een vlek te
zijn. De verknipte verwarring bouwt rustig voort zonder door te denken. Wie weet
maakt hij van je hart een sappige karbonade.
Het mooie van dit alles is dat je niet meer hoeft te weten waar je aan toe bent en
voel je als berenkind de geheimzinnige bossen, terwijl de witte muizen oplichten
in de diepe nacht.
En als je je gouden tanden op het hoofdkussen legt ben je helemaal sprakeloos. Zo
sprakeloos dat je uitgelaten staat te zwijgen tegen de blinde muur.
Grappige dingen worden niet meer gemist, het kan zelfs niet klaaglijk bitter zijn.
Ik droom, dus ik ben niet, net als de neger in de nacht.
Ik droom voor de grap over iets dat niets is, omdat ik weet dat je er van houdt.
Ik droom dat ik eet en drink zonder voedsel.
Ik droom dat ik niet ben, maar weet wel beter.

Leperd

Kleurman, 2010, tekening, A4

Kleurleperd

Deze leperd woont in een enorme regenjas. Alleen zijn hoofd steekt er bovenuit
en knalt alle kanten op. Het hoofd is zijn zondvloed.
Ooit was hij van hartenlust een bangerd, die maar wat weg dobberde in een lege
fles. Nu is er de moderne tijd die anders blaft.
Zijn zelfstandige toon houdt hij mooi binnen in de mond, geen kleffe, toevallige
microfoon pakt hem spontaan. Hij is te dol op zichzelf, danst zijn eigen dansje.
Eigen houtje eerst!
Maar dan de vlinders! Die blijven wakker in de overduidelijke zon. Hoog in de
keiharde lucht vallen ze te pletter, ze verflodderen en dwarrelen verflenst weer
terug op de aarde. Als dat niet romantisch is!
Hoe verrukkelijk dan ook toegepast, de lepe kleurman kameleont zijn glimlach en
wint het publiek. Even danst hij als een snel leeglopend ballon tussen de tijd door
en hijgt daarna lui zwetend uit als hij uit het zicht is. Dorre schimmen nemen
daarna bovenwinds een bad.
Aan het eind van dit lied boort de zon zich snel in zijn schip, laat alle uitgevonden
kleuren subiet afscheid nemen. Het wassende dorp wast ineens de nacht.
Zo zie je maar, kleur is ook niet altijd alles. Kleur is soms een steenkoud bed,
waaronder miljoenen pissebedden lang vergaderen(*.
(* het kan ook zijn dat ze lange brieven schrijven aan verre familieleden)

Donkerweg

Autonacht, 2012, computertekening

De terugtocht

Dat is het mooie van de nacht: nog niet weten waar je bent. Toch ben je aan het
reizen. Je beide benen bedienen de pedalen. Je hoofd zingt een Per Strada lied.
Dit is mijmertijd. In de nacht rijd je je eigen platte tekening in. Je rijdt in een ano-
nieme eeuwigheid die nooit kan tegenvallen. Later, als je bent uitgereden, wordt
je wakker in het schone daglicht. Dan ben je ergens. De versmalde rivier wordt
goede wijn.
Een nachtelijke reis is zoiets als het ontstaan van leven: het wordt niet gehoord,
niet gezien. Je weet niet hoe het leeft of dood is. Alles wat wordt verwekt wordt
niet onmiddellijk ontdekt. Dat weet iedere kunstenaar.
De tocht wast zich met veredelde zeep, omdat hij geen dweepzuchtige stijfkop is.
Op die manier bestaat er geen rancune, maar alleen maar fluitend furore.
Het verdriet blijft achter in de golven, terwijl je mooi koeterwaals zingt.
Je geeft jezelf lichte oorvegen om goed bij de les te blijven. Prietpraat is voor een
ander, niet voor jou.
Als fijnproever of dichter bezing je met groot genoegen de zwarte nacht. Nooit is het
te diep. Je hoorn weet zijn weg in grote verschoning. Jouw aureool raakt het onbewaakte,
schudt de kleuren van het radeloze.
In de nacht ben je vuur op water.
Dat kan.
Het houdt de bron schoon voor later.

Ver weg

Verlichte plek, 2012, bewerkte foto

Ergens ooit in Italië

Het scheelde misschien maar een paar seconden of mijn blauwe ogen waren voor
een tijdje afwezig geweest. Ik bleef wakker, helder. Even dacht ik nog dat je
jezelf zelfs in het zand kon spiegelen, maar dat waren gewoon warme schaduwen.
Het gesprek ging van nek tot nek. Het gaf een prettig gevoel.
Uiteindelijk, ik weet niet meer of het vroeg of laat was, bereikte ik de uiterste
kust. Zelfs een pijnboom had daar zijn wonderlijke plek gevonden. Ik vond dat dit
een mooie plek was voor een naakte maan in de nacht.
Hier ergens lag de echo van mijn naaste top mij te wachten. Ik zou het wonder
gaan aanschouwen, zoals dat zo mooi heet. De verschijning van die naaste bleef
tot mijn grote teleurstelling hoofdzakelijk vaag en als ik er op af liep verplaatste
de spiegeling zich steeds.
Ik besloot een lied van de vrijheid te zingen. Mijn verre naaste zou dat zeker op
prijs stellen en bij mij willen zijn. Zo weergalmde de vrijheid luid aan zee en liet
haar weerloosheid zien. De vluchtdeur sloot voorgoed en als echo waren we nu samen tot
de nevel ons scheidde.
Ik liep nog zacht iets te prevelen, iets wat ik meende, maar zij was verdwenen.
Wat nu te doen?
Nog licht nadruipend sloop ik behoedzaam naderbij, weg van de zee. Daar schrok ik
heftig tussen berg en dal. Dichtgesmeerd met hoop en volgepropt met grote verwachting
knaagde ik alle mist weg, zag daar een ervaring liggen.
Het was een bijzondere ervaring, eentje van nog niet weten waar je bent, terwijl je
zoveel uitzicht hebt op je reis.
Uiteindelijk stond mijn hoofd stil en zag dat de weg doodliep.

Schemerpraat

Laatste pad, 2011, computertekening

Lange schaduw

De volle glazen bewerken of breken ons. Je moet niet te diep in dat woud gaan. Je
vecht daar niet alleen met het hout, maar ook met het sap en het verse gloeiend
groen. Dus beveel ik: vernietig al die spiegels, er zal geen lamp branden.
Laat de rottende heesters ook liggen, die zitten vol koude stoom. Daar huilen de
hese honden om de maan te verstommen.
Je moet blij zijn als alles voorbij is als je daar ligt. Het wezenloze land ligt
mooi te zijn. In stroken, met gezellige acacia’s, ligt de horizon verderop rustig
te ademen.
En jij, de klont in de pap, bent uitgeteld. Meer dan het bos of de akker behoor
jij de aarde toe. De hoge luchten pakken nu nog het verloren licht. Nog even
en de spekvette maan zal je vinden.
Schemer is een hinderlaag, weet je nog dat je moeder dat zei?
Nu je daar zo weerloos en alleen ligt pas je wel op voor de vrijbuiters? Die zijn
bepaald niets preuts en zoeken onbemande personen om hun slag te slaan.
Vele sweethearts waren daarna opgetuigd met rollende tranen. Immoreel aan-
gepakt verloren zij hun eer door die tronies.
Het is een lange, bleke weg. Een eindeloze lege weg die naar eindeloze steden
leidt en in die steden wonen de mensen met hun eindeloze, verwonderde ogen.
De terreur van het getal maakt alles langzaam vermolmd.