Boy, 2010, tekening, A4
Denkjoch
Omdat ik geen derde oog bezit teken ik alles plat.
Het gemiste oog ligt ongetwijfeld ergens in een kraag, blijft ongeweten. Van
daaruit gezien ben ik zeker tevreden met mijn opwellingen. Het tekenen is een
grenzeloze lust.
Kijk, de aarde heeft mij gemaakt en schenkt me een flinke poos (dat hebben we zo
afgesproken). Mijn beelden zijn mijn vruchten, ik geef ze terug met toekomstig
zaad. Andere mensen bewaren mijn wereld, noemen zich kopers, alles is stof.
Alle dingen die je vloeibaar maakt geven je een vluchtig gezicht. Je hart, je harde
hart, wordt kwetsbaar en verraad je raadsels.
Geen beeld weegt meer zwaar in je hoofd als je het vertekent, het geeft geen
pootjes meer. De stortvloed heeft vele kleuren.
Zoiets dacht ik in mijn puberteit, toen mijn bloed zo heftig stroomde dat ik er
soms wanhopig van werd. Ik begon me netjes te scheren en te kleden als een
zwarte Sartre. Dacht dat de zon vooral voor mij opkwam.
De lokkende klok maakte iedere belevenis kort en lang tegelijk. Soms vond ik me
zelf een geweldig, ietwat gevaarlijk dier. Ik kon de haren van mijn tong blazen en
dacht vooral niet aan morgen. Elk nieuw beeld maakte ik met opgeheven hand.
Klaar voor de aanval.
En na ieder denkbeeld was er mijn thuiskomst. Zoiets als een nieuwe vriend, die
na een lange reis glimlachend stopt om vertrouwd te raken met het nieuwe huis.
Zo ontstonden vele mooie werkjes. Iedereen mag het namaken. Ik ben niet bang
voor echowerk, rijk rekbaar materiaal aan.
In de tent van oneindigheid moet de vlakte vallen en straal van hoop worden.
Kunst is zoiets: opgewekt, uitgezonden, aangehoord.