Verbindingen, 1998, tekening, 50 x 65 cm
Buurt
In een half achterbuurtje stonden de gordijnen versteld in de kleine
kamers. Er klonken vreemde, slijmachtige woorden in de straat.
Waarschijnlijk wilde de gemeente hier iets nieuws gaan ontwikkelen.
Een nieuw gebied vol zwijgende fonteinen, waar de stadsduiven hun
melk konden afgeven. Deze billoze ambtenaren bedenken vaak on-
zinnige, bodemloze vormen.
Het liefst heb ik daar niets mee te maken, maar als ze nieuwe plan-
nen hebben voor je straat piep je snel anders. Je hebt geen zin aan
die dansende vlooien op je straat, die dan ineens boulevard heet. Je
krijgt je kippenvel kleumerig cadeau. Ai!
Wat moet je met die stadse fratsen? Slijmen? De hik krijgen?
Ik houd me maar aan de gekleurde ramen die ik heb besteld, dat
vrolijkt de boel tenminste wat op. De gemeente moet zich aan zijn
grenzen houden en laat die stomgeschoolde looser nu maar langer
schaften, dan komt de intellectuele arbeider vanzelf om de hoek.
De gemeente-gladjanussen zijn zelfs gepeperd nog niet te vreten,
uit hun mond stinkt het ranzige stadsriool. Drieduizend maal stank
is echt te veel. Zeker voor iemand zoals ik, die in alle zaligheid is
geboren.
Kijk, nu huilt de ambtenaar, nou ja huilen, er is een vochtige schit-
tering van glans rond de ogen, terwijl mijn feestelijke etalage alles
warmstraalt.
Zoiets kan je bedenken als je aan de keukentafel zit te mijmeren.