Overstekend wild, 1986, A4 boek
De wandeling
Bij iedere regendruppel huilt zijn mislukte leven in de natuur.
Je hoort zijn rusteloosheid in het afwisselend druppelen en gieten
waarmee de dag zijn treurnis uitstortte over de aarde. Zoveel re-
gen, zoveel zorgen. Zijn vlees lijkt vloeibaar te zijn geworden.
En zo strekken de grauwe uren zich uit in de vlakte van voorbije
tijd. Deze rusteloze dag kent alleen maar koude handen.
Ineens beseft hij dat hij alleen maar droomt en dat hij niet die hij
is zo treurt. Alhoewel, er blijft nog iets van die treurigheid in zijn
lijf zitten, want het is toch teleurstellend of afstotend dat je niet
de enige bent die droomt. Het kenmerk van dromen is helaas dat
iedereen ze heeft. Dat maakt een droom bijna iets als een zomerse
verveling op een doodstil kantoor.
Hoe dan ook, hij besloot die dag een lange wandeling te maken
en niet langer na te denken over zijn mislukt leven. Je kon tenslot-
te beter naar de jagende wolken kijken. Tussen de samenhangende
bloemkolen is het blauw van de hemel bevuild met een doorschij-
nend wit. ‘Zoiets heb ik nog maar één keer meegemaakt’ zegt hij
statisch hardop.
Met snel daarna: ‘O ruimte, mijn huis!’.
Je ziet een wandeling maakt je zomaar gelukkig en geeft licht.