Nattigheid

Bergmeer, 2012, bewerkte foto

Achter de berg

Volgens een vroeger ooggetuigenverslag ging het zo:
In het begin was het mensdier verbaasd over eigen kunnen
en handelen. Hij liep niet zoals gewone beesten dat doen,
nee, hij schreed en dan ook nog het liefst op de toppen van
zijn handen en knieën, met een zo open mogelijke blik.
Behoedzaam kwam hij aldus steeds verder. Leerde veel.
Hij zwaaide daarbij krachtig met zijn ruige staart, die hij uit-
eindelijk daardoor verloor. Dacht dat hij minstens een Mozes
was die de zee ruim baan kon laten maken.
Vreemd genoeg was het diertje ergens ook bang voor nattig-
heid. Misschien kroop het daarom en liep niet rechtop. Bang
om te vallen, te verdrinken misschien.
Al was het beekje nog zo ondiep, hij liep meestal kilometers
om. Het water moest  omzeild worden.
En als hij dan volkomen uitgeput door eigen actie weer terug-
kwam op de plek waar hij was begonnen, was niet alleen de
cirkel rond, maar zijn hele lijf stierf bijna een malle dood van
grote vermoeidheid.
Uiteindelijk is hij op latere leeftijd verdronken in het verloren
maanlicht. Even niet goed opgelet en de diepte ingezogen.
En dat is toch ook weer een heel bijzondere daad voor een
oude held in een rubberen pak.
Boze tongen beweren dat iemand hem aan een boom had
vastgebonden en daarna snel was weggegaan. Het wassende
water nam. Hij kon geen kant op en dat was het.
Het was overigens geen  vakantietijd.

Leegte

De elegante kamer, 2012, bewerkte foto

Vreemd zoeklicht

Veel kleur mocht niet, dit is de kamer van een waarschijnlijke
roker, zo grijs als as zijn hoogtepunt. Wormen, tekens van
onbloed, hangen vast al in zijn lijf. Hij leeft hier als en halve
dode en sust zijn eigen brandende schaamte.
Wonderbaarlijk is het schilderij boven de bank. Vreemd, maar
passend. Het licht streelt de nacht en geneest zo een groter
lijden. Het licht is ook de wind van de duisternis. Het laat zien
wat er te zien is. De spiegels spreken tot Narcis.
Vreemd is dit.
Vreemd is deze gevulde leegte.
Hier is al het warme zomerwater verdwenen, hier staat de
vroege maan van de maand oktober. Dit huis staat aan een
dode weg. De muren lachen niet. Het licht prikt in de volle
duisternis op zoek naar oud gouden woorden.
Toch zou je in deze kamer goed kunnen dromen en uitvliegen
naar de ragende armen die naar de wolken zijn uitgevlogen.
Dan zou je meer zien. Meer licht geeft meer zicht. Maar ja,
hier woont de strenge versteende moeder en dan doe je niet
onbesuisd. Haar geest wil niet tuimelen en dan houdt het op.
Dit is haar wereld. Dit is haar spiegel.
Ik zou de zon zo plat slaan om hier meer te licht geven, maar
val op mijn neus. Te veel op de tenen gestaan.

Idee

Oeuvredeel, 2012, bewerkte foto

Genoeg is genoeg

We zeiden tegen elkaar we laten ons niet langer sprookjes
aanblazen. We gaan woest bier drinken thuis en dan zien we
morgen wel weer. Het wordt vast een mooie avond.
Nee, we laten ons niet meer besluipen door de bedorven wind.
Wij houden van oude dromen en nog meer van onszelf. Onze
afliktongen zijn zeer gewild. Minstens drie keer per dag zijn ze
te zien.
Hoe kan het dan dat we niet of nauwelijks uitgenodigd worden
om ons oeuvre te laten zien?
Zelfs ongeboren kinderen wisten al van te voren het grote be-
lang hiervan. Volwassenen krijgen alleen jeuk onder hun broek-
riem op zijn best. Je hebt er niets aan.
We zeiden dus weg met die sprookjes, de markt is dood. Klaar!
De fladdervleugels vallen als sintels klaterend op de grond.
Kunstenaars dolen daarbij razend rond, worden zombies als ze
niet uitkijken.
Soms is er ineens goud tussen de lellebellen en dan bollen we
de wangen van vrolijke vreugde. Dan vallen de duiten op de
goede plek en we twijfelen niet langer aan eigen wijsheid, wat
op zich weer een bewijs is dat we onszelf niet kennen.
Het bewijs dat men iets dat men kent nog niet kent is iets wat
men allang kent. Men denkt dat men alles heeft, maar er is
niets. Alles is maar een idee en kan altijd anders.

Zwarte lap

Weekend, 2012, bewerkte foto

Wegdromen

Het was weekend en vreemd.
Ik zit aan een tafel en kijk om me heen. De ruimte is bijna
leeg. Ongevulde ruimtes kennen geen rode bloemen. Hun
rood wordt zwart als een dikke, donkere mist. Die mist wil
mij overweldigen, maar ik weiger mee te doen.
Ik ben omsingeld door de schaduwen en bescherm mijn schou-
ders met een grote zwarte jas. Ik kleed mij weg. Niemand
kan me zien, denk ik. Zo zie ik er beter uit. Ik verwijder alles
in me. De jas blijft over en hangt als een slappe doek over
de stoel waarop ik zit. Ik ben weg.
Ik ben een schim en kraai uitnodigend: wordt één met ons!
Een andere schim verderop praat kort over zijn diepgaand
leven, maar het lijkt mij niet meer dan een gedachte. We
praatten over de blijdschap en de berusting. Tenminste, het
lijkt wel alsof we praten. De ditjes datjes zeggen dat.
Het leven is zonder belang is onze conclusie en verhullen ons
verder in de verdikte nevel.
Ik probeer nog weg te lopen, maar de jas hield me tegen.
Ik zit weer aan tafel en schenk een kopje geurende thee in.
De zwarte lap is verdwenen.

Ooit

Het sjaaltje, 2012, bewerkte foto

Jaren vijftig

Terug naar de ziel, dat lijkt hem nog het beste.
In V. ontmoet zij daar fotograaf Pelle, die met zijn vrienden,
waaronder ik, zijn veertigste verjaardag viert. Hij blikt terug
langdradig op een belangrijke periode uit zijn leven tot nu toe.
Een uitgemergelde zwerfster doet hem denken aan zijn jeugd-
liefde Cisca, zijn hongernonnetje. Door de tijdsverhuizing lijkt
hij ineens de helft jonger in jaren. Hij is weer onderdeel van
het krakerscollectief. Dat waren nog eens tijden. Ongehoor-
zaamheid was een deugd, de gevangenis in een vreugd.

Pelle is een geboren verteller, de anderen hangen aan zijn
lippen. Niemand beweegt of kucht als hij praat. Hij dwingt
stilte alom. Hij struint behoedzaam door zijn geheugen, be-
schrijft zijn snapshots.
Zijn geheugen is als een fotoboek. De tand des tijds heeft
nog geen invloed op hem gehad. Je voelt als hoorder hoe
heet de ouderwetse zomer is. Je ruikt Nivea, kamille, vanille.
Of het zoethout, honing, dat kan ook.
Ontbrekende figuren worden feilloos ingevuld. Zijn verhaal is toch
niet te controleren.
Dan heeft Pelle het ineens over het niezen van Cisca. Dat
kwam door de Sunil. Het waspoeder prikkelde altijd haar ont-
vankelijke neus, ze kon niet stoppen met niezen. Haar oren
knapten er bijna af.

Ik denk dat Pelle een spel speelt met zijn toehoorders.
Zijn verhalen zijn niet waar. Het bestaat niet dat hij alles nog
zo gedetailleerd weet. Dat is bovenmenselijk. Dat hij goed ge-
dachten kan lezen geloof ik eerder en direct.
Ik vraag hem duidelijker te worden over een zeer explicite
seksscène, maar hij laat zich niet bekijken, wil het alleen over
een zoete zweetgeur hebben, niet over de onrustige vingers.
Hij schaamt zich blijkbaar.
De veertigjarige verteller is ineens erg moe. Zijn eens zo sterke
visuele geheugen laat hem in de steek. Het misgelopen leven
neemt het over. Het werd tijd om op te stappen.
Het feest is over. Leve het nu.

Prikkelbaar

Young Tara, 2007 -2012, bewerkte foto

De brief

Lieve Tara,

Ik had je voor de telefoon gezegd, dat ik je niet meer zou
schrijven, maar ik ben niet haatdragend, dus ik vergeef je.
Je bent gemeen tegen me. Gister ook al. Toen heb ik je ex-
pres niet gebeld op het uur dat je thuis was, in de hoop dat
je me een brief zou schrijven. Ik houd van je brieven.
Die brief kwam niet en zal vast niet komen. Je bent soms zo
wreed. Je was liever bij je zus dan bij mij. Is dat mijn straf?
Je hebt geen idee hoe prikkelbaar en bang ik ben geworden
door je kwelling.
Ik eet alleen maar wat fruit, al het andere bleef er niet in.
Ik heb vast koorts. De opwinding die ik nu heb maakt me in de
war. Waar ben je nu als ik je nodig heb?
Een telefoontje zou me weer opbeuren.
Laatst plaagde ik je en toen vond je mij gemeen, maar lieve
Tara wespen die zijn pas gemeen! Ze doen pijn en ik houd
niet van pijn doen.
Neem me niet kwalijk dat ik deze brief schrijf, ik beloof je in
de toekomst veel kleine briefjes te schrijven (nog kleiner dan
ikzelf). De rest van de dag zal ik heel bedroefd zijn en veel op
bed gaan liggen.
Ik vraag je  een beetje te denken aan je arme liefje.
Tot hopelijk gauw, ik vergeet je nooit.

Heel ’s avonds, je XXX.

Niet afhankelijk

Gele wand, Miss Ava, 2012, bewerkte foto

Modern bestaan

Zijn wereld was zo intens naar binnen gericht dat een weinig
geruststellend beeld van de buitenwereld werd opgeroepen.
Je krijgt spontaan een sterke suggestie van beschutting zoe-
ken. Alles lijkt zeer besloten.
Zelf noemt hij zijn werk autarkisch. Onafhankelijk van exter-
ne voorzieningen. Het grote overleven wordt tentoongesteld.
De werken suggereren een onzichtbaar gevaar. Daarom schil-
derde hij alle wanden geel, de kleur van de haat. De onbepaal-
de angst is een prachtig en krachtig primitief instinct.
Zijn wereld is uitdrukkelijk een mannelijke. De afgebeelde
vrouwen zijn altijd dienstbaar of moeten dienstbaar zijn. De
kunstenaar is een macho bij uitstek, alhoewel zijn ultieme
uitingen van mannelijk overheersingskracht nog kenmerken
van gejaagdheid en onzekerheid in zich dragen.
Misschien is er meer sprake van een oneindig wantrouwen
jegens de medemens. Daarom geeft hij misschien die onge-
vraagde adviezen over macht. Vleiers moet men mijden staat
kennelijk diep in zijn geheugen gekrast.
Het werk van deze kunstenaar laat zich nooit helemaal van-
gen door een uitleg van de meer verhulde betekenissen, om-
dat zij ook van praktisch nut zijn. Werkelijkheid en verbeelding
vallen met elkaar samen tot zijn groot geluk.
Vreemd genoeg is het geëxposeerde werk ook een verlangen
naar rust en afzonderen. Iets tegenstrijdigs zit altijd in de mens.
De ergste angsten worden immers altijd door de eigen geest zelf
voortgebracht. Er is geen schuilplaats of mentale rust.

Optima forma

Diagonal birdie, 2012, bewerkte foto

Natuurdrama

Van de natuur blijft steeds minder over. Straks kan het in een
oogwenk worden weggeveegd. Misschien overleven de vogels
en komt alles weer uit bij het begin.
Als het leven een lege huls is, nauwelijks meer dan een door-
schijnend vlies, dan zweeft het snel in de ruimte. Als een af-
gebroken libellenvleugel rafelt het steeds verder af door de
wind. Misschien wordt alles zoiets als een uitgewoond spinnen-
web een mooiere gedachte is dat alles overgaat in engelen-
haar. Hoe minder er van het lichaam overblijft, hoe dubbelzin-
niger de vormen zullen zijn. Vergankelijkheid is iets anders
dan striptease. Alles komt uiteindelijk uit stof en klei en wordt
ook weer stof en klei. Dat is de cirkel van het bestaan.
Als de boze fee haar afgunst onbevangen botviert is zij niet
alleen op zoek naar haar binnenste. Zij is ook bezig met het
bewust vernielen. Destructie in optima forma.
Later, geschrokken van eigen handelen, probeert ze met pro-
fetische toverspreuken alles weer terug te krijgen. Wat na-
tuurlijk niet lukt, want de huid is uiteengespat. De stilstand
daarna is zo verstrengeld dat het ontstane weefsel ondoor-
dringbaar is geworden.
Verscheurde huid keert niet meer terug.
Dramatische natuur dus. Het is een illusie dat het lichaam ooit
een overzichtelijke en beheersbare eenheid is. Laat staan een
onverbrekelijke twee-eenheid zoals in beelden van dubbelgan-
gers.
Ik dwaal af en moet bij de vogels blijven. We weten nooit wat
er gaande is onder hun huid. Dat is hun kracht. Zij hebben van
nature niet de behoefte om te weten. Zij verschijnen in beeld
als geheel en hoeven de natuur niet naar hun poot te zetten.
Zij zijn verkleefd met de scherven van de omgeving.
Sterker nog, daar maken ze hun dunne eierenschalen van.
Conclusie:
Het lot hangt als rafelende vellen aan het plafond. Steeds min-
der blijft er van over. Wij wentelen ons in eigen as om in een
groot niets voor altijd te verdwijnen.

Reflectie

Stukje hemel, 2012, bewerkte foto

Hemels

Als ik geen schrijver was zou ik duizend woordwonderen bloe-
den. Niets zou mij helpen, geen gevleugeld, geen hemels
woord zou het bloed kunnen stelpen. Ik zou langzaam dood-
bloeden.
Daarom rommel ik maar wat aan en prakkiseer me grijs, pas
op dat ik niet ontplof bij te veel zelfreflectie. Topzwaar voel
ik me soms. Pas eeuwen later kan ik op meesterschap terug-
kijken. Het zal niet werken trouwens, ik zal het niet voelen.
Soms denk ik dat je in de hemel alleen maar verveling kunt
ontmoeten, er is geen enkele drang daar. Je verschuift alleen
maar zoete uren, terwijl eveneens verveelde meeuwen aan
je achterhoofd knabbelen.
Zo verschuift de zon naar een ander woord. Rust en orde doen
steevast de te korten van het denkbare leven. Kijk, ik heb in
mijn leven ook van alles verschoven om het licht te zien, maar
uiteindelijk sloopt de mist je opnieuw en begint alles weer van
voren af aan.
Soms denk je dan dat er in wezen niets valt te leren, zeker
als je er lang over hebt nagedacht. Je herhaalt een vergeten
verhaal dat even als nieuw aanvoelt. De engelentong verlept.
De ijver van vermoeide bijen is niet genoeg. Je zal poorten
open moeten gooien en niet bang zijn voor de starende ogen
in de straat. Klein en onbevangen ga je zo de vrijheid tege-
moet.
Het is een natuurwet, je kunt beter aan je eigen brein rukken
dan aan andermans machtige eiken.
En nu ga ik nog even een wilg versieren.

Stoffige droom

Kampf, 1986 – 2012, bewerkte foto

Stof, strijd, strik (droom)

Zij is een vleselijke denker. Beslist!
Haar vleespotten zitten rijkelijk boven de knieën. Zij denkt
dat ze weet, is dus mens. Op een helder moment weet ze
dus ook: ik ben de afgrond, de leugen en de dood.
Toch eet ze zich niet vol. De opgeblazen stroomgod in haar
verbiedt het. In zijn rustige vlammen flakkeren haar ogen en
hij laat de schaduw van het hart verbleken. Dat komt koeltjes
over. Het maakt haar solitair. Tot aan de grens van de wereld
bidt zij haar handen stuk. Haar stugge lijf keert terug in haar
heilige moedervorm.
De dochters des lichts vullen soms vol overgave de bronstige
zalen. Zij zullen hun dierbaarste vruchten laten beroven.
Kleine en grote bergen zullen borsten vermengen en hun bon-
te rokken optillen. Dat is een feestelijk gezicht, het doet de
wolken schuimen en de spiegelende maan huilen.
Tot aan de ijzige horizon, daar is een een ander moment, zal
het lichaam rauw gegeten worden en stralen als een boven-
aardse gevende hand.
De volgende dag begint de wereld daar en daar. Noem het
maar stof. Als alle gestaltes zijn opgestaan en gaan waggelen
tussen de gammele zuilen, dan ziet de moeder neer op al die
dochterdampende lijven.
Zij is een vleselijke denker en houdt niet van het gelach bij
de fonteinen of van het gehuppel van de vrije vogels, die als
versierde vingertoppen aan de boom van het kwaad schom-
melen. Haar ogen krijgen dorst en dat deugt niet omdat ze
altijd belaagd en beluisterd wordt.
Dit verhaal eindigt in een vacuüm of valstrik, tenminste in die
rare droom.