Geel

Noot – nood, 1989, A4 tekening

1989_noot_nood_k

Rottigheid

Lucebert zei het al: vliegen en schurken slopen het ontbijt.
Helemaal mee eens. Zo ken ik het ook. Als kind al.
Toen zochten de half versleten moeders al stukken karton om hun
dikke kinderen te beschermen tegen het koude vocht. In diezelfde
tijd pakten gemene anderen de klaargezette boterhammen.
Als men dan weer teleurgesteld terugkwam van een vergeefse
zoektocht kregen ze het nog een keertje voor hun brokkelkiezen.
Al het eten was meegenomen door die brutale apen (die met hun
rode apekonten in alle palmen sprongen).
Hoe kan een mens dan nog tevreden blijven? Dikke druppels vocht
vallen dan uit de kraan van het hart. Ja, hele dikke! Ik zag het zelf!
Gelukkig was er altijd wel ergens een verstopte boterham.
Als je eerst een stinkende wolk wegtrok vond je gelijk een snee
volkoren met pindakaas. Moeders zijn waakzamer dan menigeen
denkt.
Vaders niet, die hebben het veel te druk met hun stormen van eigen
ego-denkgeweld. Als die uit hun vermolmde auto’s stappen is het
kwaad al geschied en opgelost.
En de kinderen dan?
De kinderen zien kunstzinnig door elke spleet met hun verwonderde
ogen. Zij kunnen voorlopig nog blanco zien en dat is mooi.
Heel mooi zelfs.
Het vermolmde kijken komt pas later, als ze leren rekenen.

Raar

Treurbos, boek 113, pagina 27

2015_treurbos_b113_p27k

Tot de zwarte korrel

Die nacht droeg hij een hoed van zand en gaf voor God noch geld
zijn zaak uit handen. Sterker nog, hij sleepte het aan een stuk
touw achter zich aan. Daar was heel wat lef voor nodig. Er zijn maar
weinig mensen die dat op klaarlichte dag aandurven.
Onderweg stonk het erg naar verkeerde broeders. Die hadden te
veel rotte vis gegeten en waren kort van stof (met een kanten rand
van schimmel) geworden. Hoewel het hun eigen schuld was, was
het toch een treurig gezicht. Als je hun zag zweeg je snel en dook
subiet een andere straat in.
Hij trok zijn zaak, zijn lot, verder voort. Liet zich niet afleiden.
Zijn lege maag knorde een behoorlijke melodie en duwde hem iets
verder dan hij oorspronkelijk wilde. Iedereen wist ergens wel dat je
eerst vele dagen zwartsel moet slikken voordat je stoel aan tafel kan
schuiven om een overheerlijke maaltijd te krijgen. Voor wat hoort
wat.
De herberg was nederig, de baas ook. Met zijn veel te kleine armen
wenkte hij de man met het touw, heette hem hartelijk welkom. De
anderen hadden veel vreugde over gister. Toen was er de toets van
azijn. Een walm van bittere zelfverheerlijking werd opgediend. Enkele
karkassen hadden ervan gesmuld. Daarna zat iedereen te wachten
op de dag van morgen: dan zou de zakelijke touwman komen om de
eindjes aan elkaar te knopen.
En nu was het dan zover.
Iedereen kreeg les in ademstoot. Gekneld tussen de verveelde lach
en de valse glimlach stierf je dagen voor de zwarte korrel was ge-
zaaid en werd je een vlezige doos.
Die doos was zijn slepende zaak.

Later verloor hij alles in een diep treurbos.

Sorry, wat een raar verhaal (terwijl ik juist zo vrolijk ben).

Ongeduld

Boom der kennis, 2013

, boek 112, pagina 48

2013_b112_p48_boom der kennis_k

Proces

In de schaduw staat de boom wiens schaduw ik ben. Hij kijkt me
kaal aan, wiegelt langzaam met zijn kruin. De bladeren zijn weg-
getrokken uit het lof, hij ziet er doodsbleek uit. Ik vraag me af of
deze boom boom kan blijven leven.
Misschien ben ik te somber, valt het wel mee en is deze boom een
machtig meesterwerk. Ik moet de boom dankbaar zijn dat hij mij
schaduw geeft, dat hij mij ondersteunt met zijn donkere stam.
Deze reus zal echt niet met het minste zuchtje wind omvallen.
Deze boom heeft kennis.
En toen viel de nacht en was ik allang thuis. Mijn binnenlawaai
zwelt aan. Mijn hoofd vertoont tekenen van ongeduld. Ik denk
dat ik nu mijn meesterwerk ga maken. Mijn handen zoeken een
ongewone hoogte. De felle lamp verlicht alle vermeende schaduw.
Alle tijd is alle tijd. De verf valt lichter. Dikke klodders bedekken
het doek.
Enorme kraaien draaien zich om, zijn geschiedenis.
De toeschouwers verlaten in stilte de zaal. In deze nacht glijdt de
engel van de ramen, ze zoekt de stad met duizend zielen in haar
vleugels. Zij vangt het goud. Ook mijn goud.
Onder de bruggen dobbelsteent het geluk. Bomen schudden de
stadsklokken van zich af.
Dit wordt een goed werk.
Bim bam.

Coma

Undress Your Mind, 2015, boek 113, pagina 24

2015_b113_24k

Opgaan

beeld van afwezigheid
geen plaats voor mond of ogen
opgaan in het wit van de muur
wit hoofd, witte wand
witte coma
bianco coma
aan het eind van zijn droom
is er de dromer

gesloten ogen blikken binnen
geen plaats voor ouwehoeren
koude kop, hete kop
verdwenen haren
peli scomparsi
komen nooit terug
wat blijft is de terreur
van het gezonde verstand

Jong

A day, 2015, boek 113, pagina 13

2015_b113_p13k

Braakland

De schrik was net voorbijgetrokken, je voelde hem nog in de rug.
We werden soms wakker. Deze dag had geen goede uitwaseming.
We bleven ergens wat onbeduidend, roken veel naar mens.
Pas toen we met de rug van onze hand onzen monden afveegden
trok onze angst het bos in: er was weer leven en ik zag jou!
Jij, naast mij, jij verwarmde mij zonder dat ik verbrandde. Kaars-
recht als jonge sparren lagen we strak in bed. Jij maakte een speels
grapje en zei dat het beter zou zijn als je mijn handen zou vastnaaien
in mijn broekzakken. Dan zou ik meer mijn best moeten doen om je
te behagen. Ik deed voor dat ik je dan zou opeten als een zeekat in
een overvolle zee…
Over honderd jaar zal iemand komen zeggen dat we te jong waren
voor elkaar. Dat we daarom later moesten falen. Wij zouden het dan
gaan ontkennen en zeggen dat we niet faalden maar doorgroeiden
naar onze andere ik, dat de oude ik geen keel meer had om te klagen.
Alles gebeurde in onze eigen, werkende fabriek.
Roerloos lagen we in bed, met wilde waak-ogen, klaar voor de aanval.

Slaap

New Ground, 2015, boek 113, pagina 30

2015_new ground_b113_p30k

De plek

Ik wou dat het dunne jaar voorbij was. Het was niet eens zo’n slecht
gevoel. Ik zou zeggen dat het beter is geweest dan enig ander jaar,
maar het kan nog beter, al ben ik zelfs gelukkig geworden.
Misschien is het te danken aan het feit dat ik begin dit jaar heel moe
ben geweest, dat ik gewoon te veel sliep daardoor en niet in de gaten
had wat er aan de hand was. Misschien.
Misschien was er wat anders, want echt weten doe je maar weinig.
Ik werk me te pletter, de hele dag en ook ’s avonds omdat het goed is,
om later vermoeid te zijn, zo vermoeid dat ik veel slaap. Heel veel,
zodat ik op een dag zonder onderbreking kan slapen (en de tweede
dag ook nog eens). Het is alsof ik zei: nadat ik sterf, slaap ik lange
slapen.
En toen kwam de dichter in mij naar me toe en zei:

sta op
zoon van je vader
ga juist nu op weg
naar dat wat je drijft
ga en help jezelf te tillen
je ligt al drie dagen zonder adem
de nacht is voorbij
sta op
er is nieuwe grond

Stilte

Duizelig, 2015, boek 113, pagina 11

2015_duizelig_b113_p38k
Vreemd gevoel

ik heb geprobeerd te doen alsof
alsof het niet gebeurd is
luister en knik doen
ik hoorde dat het een grap was
en lachte alvast mee

ik kuste het koude glas
schrok eerst, walgde later
stilte is onbreekbaar
al kraken alle dakpannen
je muur schudt niet

ik buig voorover
de stilte rekt zich languit
cirkelende punten gieren rond
het hart verdooft alle gevoel
ik ga bijna kopje onder
de rode gloed drijft in mij

de grote stilte is een monster
soms wil het even niets
soms plaagt het onontsloten
soms tol ik van je
ben ik onzichtbaar zoek
vind mijn nieuwe ik

Bed

Luid stil, 2015, boek 113, pagina 21

2015_luid stil_b113_p21k

Leeg en vol

Zijn kop zat vol bloed. Een beek vol donker bloed. Sinds jaar en
dag bedekt hij  het aangezicht met stro en bladeren, zodat de buren
het niet te weten komen. Zijn vader deed het vroeger ook al, het is
traditie. Binnenkort zal de zoon het op zijn beurt gaan doen. Het is
niet goed dat de buren weten dat het bloed daar stroomt.
En nu is het lente. We ploegen en zaaien, zodat het lijkt dat we in
de pas lopen met iedereen, zodat we niet lijken op de rest, zodat het
niet in de gaten loopt dat we in feite niets anders doen dan wachten,
dan loeren wie er aan de beurt is. Eén van ons is zeker aan de beurt.
Hij bracht zijn dag door met haten van diegene die zal ontsnappen,
hoewel diegene die ontsnapt enkel ontsnapt voor de volgende keer.
Ondertussen stroomt het bloed streng.
Jaren later:
Hij woont in zijn bed naast het raam en lacht niet meer naar de
buren. Zij hebben het ontdekt van het bloed en gingen wijzen. De
buren wonen in de tegenovergestelde hoek.
Alles verloopt langzaam. Hij gaat van het ene bed naar het andere.
Het volgende bed is het winnende bed. Dan, na een lang lijf aan lijf
gevecht, na een felle strijd, ziet hij iedereen weer in de ogen. Niets
is meer onaangenaam. Donkere hoeken bestaan slechts in een oude
geest. Ieder moment blijkt de dag intenser te worden.

Droom

Wandeling op nieuwe grond, 2015, boek 113, pagina 10

2015_n.boek_p10k

De wandeling

Bij iedere regendruppel huilt het mislukte leven in de natuur.
Je hoort de rusteloosheid in het afwisselend druppelen en gieten
waarmee de dag zijn treurnis uitstortte over de aarde. Zoveel re-
gen, zoveel zorgen. Het vlees lijkt vloeibaar te zijn geworden.
En zo strekken de grauwe uren zich uit in de vlakte van voorbije
tijd. Een rusteloze dag kent alleen maar koude handen.
Ineens beseft hij dat hij alleen maar droomt en dat hij het niet zelf is
die is zo treurt. Alhoewel, er blijft nog iets van die treurigheid in zijn
lijf zitten, want het is toch teleurstellend of afstotend dat je niet
de enige bent die zo droomt.
Het kenmerk van dromen is helaas dat iedereen ze heeft. Dat maakt
een droom bijna iets als een zomerse verveling op een doodstil
kantoor, wachten tot het over waait.
Hoe dan ook, hij besloot die dag een lange wandeling te maken
en niet langer na te denken over een voorbij leven. Je kon tenslot-
te beter naar de jagende wolken kijken. Tussen de samenhangende
bloemkolen is het blauw van de hemel bevuild met een uitdijend,
soms doorschijnend wit. ‘Zoiets heb ik nog maar één keer meege-
maakt’ zegt hij statisch hardop.
Met snel daarna: ‘O ruimte, je bent mijn huis!’.
Je ziet een wandeling maakt je zomaar gelukkig en geeft licht.

Natuur

Dunne lippen, 2013, boek 112, pagina 30

2013_b112_p30_dunne lippen_k

Proloog:

Mooier dan de oude leugen is een nieuw terloops.

Ik wandel schouderophalend, soms neuriënd, aan de voet van eigen
beschaving. Wat denkt een mens hier eigenlijk te doen?
Ondergaan in eigen temperament? Per ogenblikkelijk?
Ik dacht het niet, geen tijd voor.
Mijn natuur is te nieuwsgierig en kijkkleurig.
In mijn wereld vraag ik je met blote handen rozen te plukken.
Ter geruststelling: alles blijkt veel meer dan een illusie te zijn.
Kom manmoedig aan tafel zitten. Schuif niet te voorzichtig aan.
Steek bij wijze van creatieve daad je naakte voeten in mijn volle
soepkom.
Zwaai daarbij flink met een morsig servet.
Benieuwd wie straks de afwas gaat doen.