Afknapper, 2012, computertekening
Geen genot
De klacht van de klaagstem maakt het wit nog wit, het zwart nog zwarter.
Bovendien is al het zekere nog zwakker. Alles lijkt dicht gebalsemd sinds hij hier
zijn mond open doet. Men fluistert dat de dood zelf zenuwachtig is geworden.
Nou ja zenuwachtig, misschien meer wat weerspannig. Zijn slapen slapen en
kloppen niet meer. Iets meer naar beneden is zijn halszaak akelig gekrompen.
Ergens leeft hij tussen twee lege landen weet hij. Hij doet er niets aan. Zijn krijt-
gebit is te zwak. De verre strakke noordenwinden verzwakten hem en toen later
ook nog eens de zuidelijke hitte kwam opzetten was hij totaal verloren.
Doorzetters wonen hier niet.
Deze velloze man praat in zacht gespierde woorden. De traagheid komt niet aan
het keelschrapen toe. De donkere handen van de officier van justitie klagen hem
aan. Hij is geen goede medeburger. Hij is een onnut.
Ja vroeger, vroeger kon hij lange boeken zingen en pompend hinken voor de grap.
Maar nu, in het onderlinge donker, is het zo koud op de keel dat een lelijk paars
wijf snel weg zou springen bij zijn nacht druppelende verschijning.
Tot slot ligt hij ’s avonds met zijn doffe ogen in zijn roosgewijde gondel, zoals hij
zijn bed noemt. Daar ligt hij dan als vadsig vulgair oud vuil zonder te kunnen slapen.
Is dat erg?
Welnee. Zijn verhaal gaat van het ene dove oor naar het andere dove oor.
Je hoeft hier echt geen mooie slaapliedjes te zingen. Het komt niet binnen.
Geef je roze waterwoorden liever aan een kale eend. Die zal er minstens een hele
week hartelijk om snateren, omdat hij weet dat je op het moment moet leven.