Snuiter

Ho, 2012, boek 102, pagina 18

2012_boek 102_p18

Rare ontmoeting

Die dag begon hij rond te slobberen, zonder te stoppen. Dat leek
hem leuk. Vooral de verbaasde reacties van anderen deed hem
goed. Als hij vlak voor iemand stond deed hij met een grote zwaai
zijn jas open en zei:
Kijk, de werkelijkheid kent geen schaarste om snel te vervolgen
met gulzig is mijn zichtbaar geel. Men deinde vol ontzag terug.
Ware schoonheid liegt niet.
De slobberatleet, driedubbel bemand en goed geschoren, genoot
van hun schrikreactie. Tot de nederlaag van het avondrood bleef
de stakker zich herhalen. Floeps jasje open, floeps jasje dicht.
Steeds bleker werd hij door zijn afdekking, totdat hij zo wit was
als een pasgeborene. Dan was het over en riep hij HO.
Ik ben slechts vluchtig aanwezig was zijn lijfspreuk.
Dat gold overigens niet voor zijn geel, zijn bezem, nee zijn plumeau.
Die moest regelmatig luchten, die moest het schaamrood op ander-
mans kaken brengen.
Het stralend laten schrikken was en bleef zijn grootste ding.
Kortom, de slobberjak woonde in zijn eigen verwaande nut en
wenste dat zijn kwaal nooit over zou gaan. Eerlijk gezegd hoopte
hij nog eens een maagd te zien wegsmelten om hem zo te bevrijden.
Dan pas zou hij echt gelukkig zijn en voor altijd willen verdwijnen.
Sterven in een geopende jas, daar hunkerde hij naar.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *