Kale tulp

Nature Morte, 2012, bewerkte foto

Stilleven

En wat voor gevoel is er?
De onmogelijkheid om een gevoel te hebben, want het hart zit half versplinterd in
het hoofd. Het maakt haar suf. Haar wakkere bestaan is mijlen ver weg. Het
slapen gaat slecht, alleen al geeuwen is een te grote inspanning.
Als je naar haar ziet doet het pijn aan je ogen. Ze is van een andere wereld, waar
alleen kleurloze zielen wonen.
Onmogelijk misschien, maar zij woont echt in haar eigen stilleven. In een eenzame
halfdode kale tulp en in vaas zit nog meer leven.
Het beste kan je maar een grote boog maken om haar matte loomheid, dan kun je
tenminste nog van fletse zon genieten.
Het is moeilijk om te zien of het lage wolken of nevelflarden zijn die aan de hemel
drijven. Het geheel, licht geelachtig grijs, heeft dezelfde matheid aangenomen als
die van de stilleven-vrouw. Daarom ben je geneigd de mist rook te noemen,  je
gaat door fantaseren waar die rook vandaag zou kunnen komen.
Je kan echt niet zien wat het was. De lucht werkt mee aan de twijfel. Het voelt
niet warm of koud en zelfs niet fris, dus je raakt totaal in de war. Vage dagscha-
duwen brengen ook geen helderheid, je krijgt eerder het gevoel dat de scha-
duwen alle kanten op springen. Er hangt min of meer een ziekte in de lucht.
Waar is de lichtbron?

Asceet

Witte vogel, 2012, bewerkte foto

Groot geluk

Ik ken iemand die gelukkig is.
Dat komt omdat hij niet meer verlangt dan wat hij spontaan krijgt. Als de zon
schijnt komt het instinct vanzelf mee, hij is een witte geluksvogel.
Een andere bijzonderheid is dat hij afstand doet van zijn persoonlijkheid ten
gunste van zijn verbeelding. Op die manier kan hij alle indrukken van anderen beleven.
Verder is hij een asceet van het zuiverste soort. Omdat hij in een fantasiewereld
leeft vergeet hij de werkelijkheid van het bestaan. Zo is hij meer dan gelukkig. Hij
hoeft geen ziel te hebben om er later weer afstand van te moeten doen. Het is een
warm wonder, hij is niets en alles tegelijk.
Al heel lang weet hij bij vordering van het leven, dat er altijd en op zijn minst twee
waarheden, die elkaar tegenspreken, zijn. Dat is nu eenmaal de realiteit van het
onmogelijke leven.
Levende gevoelens, wat moet je er mee?
Wie verstandig is ziet er van af. Ten gunste van de verbeelding dan.

Ontaard

Late avond, 2 012, bewerkte tekening

Zeer hoofd

Zijn hoofd en de wereld doet hem zeer. Die fysieke pijn, die duidelijker pijn is dan
morele pijn, brengt door zijn weerslag op de geest tragedies op gang die ze uit
zichzelf niet bevat. Hij raakt snel in een allesomvattende boosheid, geen ster kan
meer ontsnappen.
Op zo’n moment vindt hij zichzelf ontaard. Zijn benen kunnen hem niet meer dragen,
ze zijn te slap.
Misschien doet zijn hoofd wel zeer omdat hij pijn in de maag heeft.  Alles is
daardoor verstoord, achter de hersenen om.
Deze man is verkeerd bezig, dat is duidelijk. Zijn hoofd doet zeer, dat wil zeggen
dat hij beseft dat de materie hem beledigt. Daardoor is hij geprikkeld. Iedere
ingreep van de omgeving zal hem doen ontploffen.
Het grijze hoofd wil het liefst dood, daar komt het op neer. Alleen maar omdat het
hoofdpijn heeft. Het arme hoofd heeft last van naamloos leed met koortsachtige
slapen en als hij met zijn handen over zijn haren strijkt kan hij nog meer lijden om
te lijden.
Kende hij mij maar. Ik zou zeggen dat in zekere zin geen enkel probleem onoplosbaar is.

Niemand van ons hoeft die gordiaanse knoop door te hakken. Daar wordt je alleen maar
moe van, het is onmogelijk dus eigenlijk onzinnig.

Zoiets stond er in zijn laatste aantekeningen.
Maanden zijn er al verstreken, niets gebeurde, je zou er koppijn van kunnen krijgen.

Zuinige mond

Bij de vijver (voorstudie), 2005, bewerkte foto

Nachtelijk werk

Hij zat zo op de scherven te staren dat hij blij was zelf nog heel te zijn. Een mens
doet vaak vreemd (ikzelf ook, ik hoest wel eens lang voor mijn spiegel in de nacht,
om te zien hoe dat dan staat. Net zo als ik ooit als kleuter oefende met alle ma-
nieren van lachen op het toilet. Daarna ging je weer één twee drie normaal de
kamer in, niks aan de hand).
In de nacht gaan zijn vingers als dronken wormen tekeer. Haast onverzettelijk
wentelt hij over het doek. Het lijkt wel of hij zijn doek vlooit. De uitgedunde ge-
dachten zijn nu compacte goden geworden. Voor hem moet alles eendrachtig
volgen. Zijn zaaisel rijst uit de goede grond tot de afgelegen ochtend komt.
De radeloze dageraad nestelt zich in zijn binnen en dan is het uit en over.
De ochtend is werkschuw, bang voor het zweet. Zij heeft een zuinige mond met
een zenuwwang. Draaddunne gebaren wijzen aan, maar niemand ziet of hoort
door de stortplaats vol kraaiende kreten.
Kijk, dan is het tijd om te gaan slapen.
Morgen is er weer een dag.

Fantoom

Zwaaiman, 2005, bewerkte foto

Klein is groot

Nog zonder helm zwaait hij naar zijn zonnige herinneringen. Hij staat voor de
muur als een eenzame mier op het asfalt. Toch kan je niet zeggen dat hij zich
eenzaam voelt, want zijn vijanden zijn goed doorvoede vreemden voor hem.
Pas als hij het toestaat brandt zijn haat meer als een zon dan een gloeiende steen.
Het lijkt er veel op dat hij zijn eigen best betaalde generaal is. Dit slagertje kan
heel zijn volk zo slachten. Hij is een groot fantoom.
En die zonnige herinneringen?
Zijn kleine zonnetafel was immens. Als kind speelde hij daar zijn dromen af. Er
bestond nog geen gevaar. Alles was toen onder de gelukkige ogen. Hij zong de
hele dag, tot moeder het verbood.
Moeder was wel vaker de spelbreker. Haar karakter omstrengelde haar verkeerde
emoties. Van alle voorbeeldige blauwdrukken van haar begeerte kwam niets
terecht. Zodra ze vreugde bij een ander zag, zag ze ook haar vervuilde was die in
een diepe kuil verging. Met die smeerboel kon ze niets en het verbitterde haar.
Haar kijkglazen zaten halfvol wrok.
Hij mocht er niet kwaad van spreken en deed dat ook niet in het openbaar, maar
in de spinrag van zijn geweten kleefden die spinnen als een  bibberende wereld.
Bovendien zat de vader daar ook nog eens als laatste gast. Zijn schaduwen
staarden hem vaak vanuit onverwachte hoeken aan.
Als beeld waren zijn ouders zoiets als een snotterende klok.
Snik-snak-snik-snak.

Beurs

De verledenman, 2012, bewerkte foto

Harde zee

In het venster van het vuur stond mijn hart als een warme zon en riep de zee mij.
Ik werd zo stil als een spiegel maar wil zijn en zocht de aarde die onder mij weg-
gleed. De zee is soms erg wreed.
Voor het oog wat zoeken wil keek ze naar mijn gespartel. Ze zag de jassen van het
schuim. Ze lachte omdat mijn ondergang zo komisch leek en waarom ook niet. Ik deed
als de laatste marmeren zwaan, die uitglibberde op een stuk zeep. Stak mijn handen
uit als een ijzeren trofee. Mijn waterige blik zag ineens niets meer… Neptunus, de
rotzak,  had het licht uitgedaan omdat hij niets meer te eten had.
Uiteindelijk lukte het met grote moeite om de kapstok der krankzinnigen te verlaten.
Ieder lichaamscel was hardgrondig gemasseerd, ik verlangde hevig naar de streling van
de zachtste bloem. Mijn beurse huid had alles bekend in de biecht-stoel, de harde zee
kent geen genade.
Toen was alles weer gewoon en kwam ik tot mijzelf. De hemel was naar huis gestuurd
en bracht de kinderen terug. Daar lig je dan in de verlossende ruimte, met de schrik nog diep in de benen. Je spreekt zacht met een respectstem.
Ik geef het maar even door terwijl het al zo lang geleden is.

Doof hoofd

 

De schilder, 2011, bewerkte foto

Weerspiegeling

Soms ben ik een woord, dan ben ik buitenissig.
Dan doop ik mijn dove hoofd in mijn buik en stoot mij uit. Het gat wat daardoor
ontstaat is als een lichtvlek in de ruimte. Een vlek die alles zegt waaruit ik
ben geboren. Tja, en dan zit je met een aandachtig gezicht te kijken naar de
vlechten van mijn wierook, dat snap ik.
Kijk, als dichter dring ik graag door tot de aarde. Tot in de binnenstad van een
salon ben ik meer dan een vol café, waar het kaarsvet vol langs de tafel druipt.
In mijn onderaardse jaaggangen ben ik zeker buitenissig. Als mijn besuikerde ezel
als een tijdelijke maagd stil en stoer staat te staren, dan ben ik het woord.
De lome oren luisteren graag naar mijn orakel gekakel. Zelfs de betraande bomen
van buiten wiebelen zachtjes mee. Ze herkennen mijn natuur.
Soms ben ik een woord, dan ben ik de navelbodem van de beeldenaar.
Verder rammel ik graag wat aan de zakken van de lasthebbers.

Ver weg

Verlichte plek, 2012, bewerkte foto

Ergens ooit in Italië

Het scheelde misschien maar een paar seconden of mijn blauwe ogen waren voor
een tijdje afwezig geweest. Ik bleef wakker, helder. Even dacht ik nog dat je
jezelf zelfs in het zand kon spiegelen, maar dat waren gewoon warme schaduwen.
Het gesprek ging van nek tot nek. Het gaf een prettig gevoel.
Uiteindelijk, ik weet niet meer of het vroeg of laat was, bereikte ik de uiterste
kust. Zelfs een pijnboom had daar zijn wonderlijke plek gevonden. Ik vond dat dit
een mooie plek was voor een naakte maan in de nacht.
Hier ergens lag de echo van mijn naaste top mij te wachten. Ik zou het wonder
gaan aanschouwen, zoals dat zo mooi heet. De verschijning van die naaste bleef
tot mijn grote teleurstelling hoofdzakelijk vaag en als ik er op af liep verplaatste
de spiegeling zich steeds.
Ik besloot een lied van de vrijheid te zingen. Mijn verre naaste zou dat zeker op
prijs stellen en bij mij willen zijn. Zo weergalmde de vrijheid luid aan zee en liet
haar weerloosheid zien. De vluchtdeur sloot voorgoed en als echo waren we nu samen tot
de nevel ons scheidde.
Ik liep nog zacht iets te prevelen, iets wat ik meende, maar zij was verdwenen.
Wat nu te doen?
Nog licht nadruipend sloop ik behoedzaam naderbij, weg van de zee. Daar schrok ik
heftig tussen berg en dal. Dichtgesmeerd met hoop en volgepropt met grote verwachting
knaagde ik alle mist weg, zag daar een ervaring liggen.
Het was een bijzondere ervaring, eentje van nog niet weten waar je bent, terwijl je
zoveel uitzicht hebt op je reis.
Uiteindelijk stond mijn hoofd stil en zag dat de weg doodliep.

Lollypop

Ingres fontein, 2012, bewerkte foto

Sneeuwweg

Snoepzuchtige vrouwen, die aan lolly’s zuigen kom je niet vaak tegen.
Zeker niet in de winter, als de straten en de stoepen vol sneeuw liggen.
Men zegt dat het behoeftige vrouwen zijn die zo graag en langzaam zui-
gen alsof het een roede is.
De roede?
Ja, die wegsmeltende mannenlolly. Het is een hele kunst die verschrom-
pelde penis bij de meeste mannen nog te vinden. De droomprins is dan
al lang verdwenen. Het witte paard is sneeuw geworden.
De wortel van het leven, houvast manner jaren, is één en al vuurgloed,
die belooft het orgasme van de wereld te verklaren.
Maar ja.
Helaas heeft het vlees al afgedaan. Onbevredigd, maar met veel verzet
tegen de dood, wil de lolly wel gelikt en altijd de warme mond binnen
gaan. Het genot blijft genot. De alles smeltende lollypop laat zijn werk
bekronen, heeft vrede met zijn lot.

En als de winter weer uitgedoofd is komt de lente opnieuw sprenkelen.
Over de kleren dan heb ik het maar niet. Ik was Adam, toen de vrouw mij
de duisternis introk.
Aan de rand van de wereld is niets eeuwigheid.
Daar moest ik aan denken toen ik wakker werd.

Oude vlam

The dream, 2012, bewerkte foto

Geen moeite

O mevrouw,
doet u geen moeite,
o doet u geen moeite,
ik vraag u,
nee ik smeek u
dat u mij geen aandacht schenkt

Het papiertje met deze tekst werd door de werkster onder het kussen van Joey
gevonden, toen ze zijn bed opmaakte. Even had ze de nijging om er iets onder
te schrijven, maar ze beheerste zich. Zelfs geen flauw akkoord. Als werkster
ben je discreet, of hoor je dat te zijn. Dus niets doen en wegwezen!

Waarschijnlijk was Joey aan het oefenen, wist hij niet zo goed wat hij er
mee aan moest. Woorden schieten wel vaker te kort als het speeksel de tong
te veel bevochtigd en dan krijg je zomaar een onsamenhangend betoog.
In de lijn van je groot verlangen is het dus niet onverstandig om je kop er
goed bij te houden. Voor je het weet bemoeit de Heilige Geest zich met je en
krijg je een spontane zweetlip. Dan ben je nog liever verdronken in eigen
naaktheid. Geloofd en geprezen valt de verplettering achteraf meestal wel
wat mee.
In het kleine museum van gevoelens zijn de haren vaak niet los, maar worden
zij bijeengehouden met een keurig strikje. De enige berg die een mens nog
bezit is die van Venus, al is het eigenlijk slechts een heuvel.
O mevrouw, ik zou hier vreselijk mooie dingen over kunnen uitwijden maar ik
doe het niet. Het zwart blijft verborgen onder het zwart. Hoogstens in een
enkele droom graast en raast zij hartstochtelijk.
O mevrouw, om u de waarheid te zeggen ik droom en kus de herinnering aan
die kussen.
Zoiets zou uit de mond van Joey kunnen komen.
Het waren meer verloren zuchten dan levende bewegingen.
Hij leeft in vergane tijd. Oude vlammen laaien niet.