Gebouw

Blue House, 2012, bewerkte foto

Open huis

Een open ruimte is onschuldig, zonnestralen hebben vrij spel.
Het verleidelijke licht kaatst tegen de muur van het gebouw.
Zonnepanelen zouden hier niet misstaan. De natuur zou nog
meer oplichten. Het huis zou zich meer moeten gaan herbe-
zinnen op het hier en nu.
Pas als het schimmig toekomstperspectief is ingewisseld wordt
de ruimtelijke koppeling duidelijker en de maatschappelijke po-
sitie geaccepteerd.
Toch vraag ik me af wat voor geluid deze open ruimte voort-
brengt. Ik vrees dat het geen geluidskunstwerk is. Het zal
alle limieten overschrijden of de tijdzone moet gaan ingrijpen.
Het krachtenveld tussen natuur en gebouw is al sterk blauw,
een mooie decoratieve verpakking.
Is dit een metafoor voor een verdrietige natuur? Moet het huis
meer inschikken om te overleven?
Kunst moet mooi zijn is nooit genoeg.
Wij weten en kunnen immers niets. Wij doen maar wat.
Ook: de tijden waarin de architectuur schikt is voorbij.
Wat nu? Een waarschuwingsalarm één keer per jaar? Of
alles in stilte testen? Hoeveel kan een mens verdragen?
Waarschijnlijk komt er een nieuw vak bij: Sounddesign.
Geen noodgrepen meer, gewoon vakkennis toepassen.
Niet zeuren, doen.

Idee

Dragers, 2012, bewerkte foto

Hangwerk

Schilderijen horen gedragen te worden, dat is een goede tra-
ditie. Werk wat hangt is lui. Juist in deze tijd van mensenover-
schot zou het De Oplossing zijn. Hij mooier je het zou dragen,
hoe hoger je provisie werd. Ballet zou dan overbodig worden.
Het rond paraderen van de expositie zou het geheel sterk verle-
vendigen, maar ik ben bang dat men niet wil. Men ziet er vast
niets in. Er komen snel apen en beren op de weg. Die moeten
het dan dragen, die kosten immers niets. Dieren geven niets
om geld.
En ik dacht nog wel dat het goed zat met de intimiteit, open-
heid en directe omgang met de persoonlijke belevingswereld
van de hedendaagse kunstenaar. Dromen en eigen leven zijn
vaak mooi verweven. Heel bijzonder meestal.
Toch is men bang voor het grimmige randje.
Pas na lang aarzelen haakt men toch maar af. Geen gezichts-
verlies.
In dit kader vraag ik me af hoe het zit met het favoriete plek-
je van een schilderij: boven de bank. Wat vindt de bank daar
eigenlijk van? Wat voelt zij in haar achterhoofd? En hoe voelt
een bank?
Het schijnt zo te zijn dat een bank erg gevoelig is voor mooie
titels, daar houd ik dus mooi rekening mee. Banken worden
er meer open van en geven meer comfort. Een titel is dus erg
belangrijk, het is een meer dan een smaakmaker, het is troost
voor de bank.
Later zal iemand mij vertellen dat ik het verkeerd begrepen
heb, want de bank voelt niets in haar achterhoofd, de bank
voelt alleen waar mijn achterhoofd zit.
Ik zal het dan bijsturen.

Haar kleur

Miss Auberg, 2012, bewerkte foto

Bloemenmeisje

Haar vriendinnen zeiden dat ze weke benen had.
Zelf vond ze het een prachtige plek waar vrienden elkaar
treffen.
Als schoolmeisje was ze ooit blond geweest, maar bij het
ouder worden veranderde het uiteindelijk in een warme
aubergine kleur. Heel apart. Haar kan zich bereikbaar ont-
wikkelen.
In diezelfde tijd, onder dreiging van aanstaande genoegens,
dwong ze zichzelf mooi te maken. Vooral haar knieën wer-
den zacht, het moest soepel, aaibaar zijn.
Ze had een sterke eigen wil, was haar eigen beste vriendin.
Zeker na haar verdrietige ervaring met een lagere school
jongen. Na de les had hij haar opgewacht bij de poort en
toen hij haar zag huppelen had hij haar met zijn sleutelbos
een klap op haar kop gegeven.
Ze was niet gestorven, maar haar eigen vuur was sterk aan-
gewakkerd. Niemand zat nog ongevraagd aan haar. Zelfs als
ze zei dat ze zoet was, moest je nog uitkijken.
Die vreselijke middag was inmiddels al lang voorbij en bijna
vergeten, haar dorst naar het kwade leek gestild. Nu was het
leuk om samen te douchen, ruzie te maken, dan vrijen, dan
weer douchen om tenslotte met een wederzijdse lichte buiging
afscheid te nemen met een beleefd en lacherig goedenavond.
Bij het verlaten van de straat riep hij nog: Mooie knieën heb
je riep hij haar dan na, zonder om te zien. Zij glimlachte.

Boven het tapijt, op vijfenzeventig centimeter, speelde het
interessante leven regelmatig af. Als je niet wilt lijden moet
je het aaien altijd toestaan, zei haar grootmoeder al.

Stipendium

De spat, 2012, bewerkte foto


Ontdooide herinneringen

De schreeuw van de pauw is allang verdwenen. Het gillende
kind is gelukkig weg. De straat ligt er stil bij, afgesloten voor
rauwe geluiden. Verdrietige dieren weten dat de klinker van
drift au is.
Daar zit hij nu. De woestijn lijkt dichtbij of lost ook in het
niets op. Hij wrijft verlegen over zijn oasebuik. Twijfelt even
aan zichzelf om daarna zich als een rijpe dadel te voelen:
bruin, gezoet, goudgerand.
Dan is alles weer goed, hij staat op en gooit alle dwaze en
kleine wensen messcherp naar het oude doek. Oud doek,
oude koek, weg ermee! Wat vroeger is omdanst, omspeeld
is nu min of meer stemloos geworden. Het doet er niet meer
toe. Je voorvoelt allang een nieuwe weg. Het nieuwe woord
is omsfinxt, als ik een woord mag zeggen. Omsfinxt in para-
dijslucht. Zoiets. De ijskoude, maar jongensachtige, sneeuw-
witte snijtanden staan gulzig in zijn mond. Het hart van de
hete dadels smacht.
Dit luchtfietsen kan alleen als de maan door de lucht valt
met de kracht van het toeval of terloopse. Alles in een bui
van overmoed.
Nee, hij twijfelt niet meer, het andere beentje zwaait flink
voorwaarts. Alle angst is afgeknabbeld, afgeknaagd. Het
hart is zacht. De aanmoediging spuit uit volle dadelharten,
melkboezems stromen vol.
Hij is zijn eigen zalvende zalver, de woestijn is dood.

Vroeger

Klassieke man, 2012, bewerkte foto

Tandje lager

Men speelt vaak schaak met de woorden, tot jankens toe.
Van inkt tot bloed wankelt het evenwicht. Kijk, als je dan ook
nog eens om het woordenboek heen draait is alles erg on-
bruikbaar geworden.
Als je behoorlijk wilt schrijven kan het geen kwaad  om een
toontje lager te zingen in plaats van de dingen hardnekkig
bij hun ergste naam te noemen. Alle opvullingen met nieuwe
versieringen helpen niet, het is gewoon dan te veel. Niemand
zal erop reageren. Tijdverspilling dus.
Sommige mensen verwarren taal nog steeds met dans, ook
al zo’n tijdverspilling. Dat is net zoiets als de morbide verwar-
ring van seks en dood.
Doe rustig aan, zou ik zeggen en ga zitten rijpen.
Hoe doe je dat?
Vang in ieder geval de kletspraatjes op. Vermeng ze met het
echte leven en mix het vluchtig. Je zal je daarna iets herinne-
ren wat de moeite waard is. Het zal om de een of andere re-
denen nergens meer op lijken en toch goed zijn.
Iets wat van binnen in je mond brandt, iets wat jouw naam
draagt, is iets waarin de zomer de citroen doet ontvlammen.
Onbekende doorgangen in tunnels ademen jouw aroma.
Je slaapt niet meer, je vaart.  Voortaan is je taille van goud.
Daarom houd ik af en toe van een tandje lager.
Mijn schoonheid heeft geen rimpels in het voorhoofd. Ik besta
uit blokjes eigen zaad en meng zweet en verlangen, bot uit en
dicht:

zij die verscheen
zij die verdween
mijn schrale schouder
houdt de lach niet tegen
het laatste, het beste

Hongerogen

Zwarte Akke, 2012, bewerkte foto

Angst voor niets

In een druilerige zomerkou probeer ik je stilte te doorgron-
den. Je uitgestrektheid trekt me aan.
Men is bang voor je. Ze kleuren je zwart. Waarom? Wat heb
je gedaan dat mensen je willen zien als een hoopje verrotte
bladeren?
Ik hoor bij jou juist het vertrouwde leven. In de diepe poel
waar ik als kind speelde hoorde ik ook al vogels roepen. Dat
zal het zijn: we leven waarschijnlijk beide in omgekeerde tijd!
Omgekeerd en bevroren voor anderen, niet door onszelf.
Boven op de ruige rotsen is het altijd eindeloos. Daar zie je
alles voor je hongerogen verschijnen. Wolken, beladen met
de mooiste dromen, schieten voorbij. Je kunt zo opstappen.
Laat de anderen maar mooi de rotsblokken zoeken om rustig
te mijmeren, zij spoelen toch weg bij de eerste wolkbreuk,
terwijl wij leunend tegen het klokgelui met gemak de schemer
in gaan om een nieuwe droom te pakken.
De gapende afgrond doet ons niet stilstaan. We springen er
gewoon overheen omdat we ons overgeven aan het niets.
Als ik een plant naar ons zou noemen is het wolfsmelk.
Kruisbladig trompetteren we de wereld in, wachtend op een
hongerige snuitkever.

Vochtige ziel

Verlicht, 2012, bewerkte foto

Ochtend

Bij hem wist je het zeker, die zit eeuwig tussen het wit van
de nacht en het zwart van de dag, die heeft nog nooit van
het welwillende ochtendblauw gehoord.
Hij ziet haar blauwe ondergoed, dat nergens verkrijgbaar is,
niet. Hij laat het wegwaaien door de wind. Sneue man.
Liever pakt hij de gekleurde blokken van de melancholie.
Zijn ziel is vochtig genoeg, het zwart smelt op de tong om
daarna als een kip zonder kop langs de grenzen van de
droom te rennen.
Wat voor beeld geeft deze donkere man af?
Iemand die is achtergebleven op het strand bij eb?
Een verloren ketting op een vuile straat?
Nee, hij doet nog het meest denken aan wegsijpelende tepel-
hoven. Verlies van vorm. Resterend speeksel en een draaien-
de of trekkende vinger zou hem misschien kunnen redden.
Tussen de onmetelijke continenten van dag en nacht is dan
een klein streepje hemelblauw te zien. Heel misschien.

Strand

Spiaggia Italiano, 2012, bewerkte foto

De kust

Hij schreef in zijn dagboek: Liefde kan als een plotselinge
blikseminslag plotseling ontstaan.
Mooie zin, maar meestal groeit liefde juist langzaam in de
geest van de minnaar. Hij sluit het beeld van de mooie vrouw
die hij heeft gezien op. Het liefst in een rode sjaal, die hij in
gedachten warm streelt. Het verlangen straalt daardoor ook
rood.
Ik denk dat de schrijver gelijk heeft.
Ooit fantaseerde ik ook zo ’s nachts op een Italiaans strand.
Ik omcirkelde mijn droom, terwijl ik anarchist was! Voelde me
om het mooi te zeggen tomeloos en als je tomeloos bent is je
verlangen niet te snoeien, het is alom.
Op dat dromerige moment zag ik de zee oplichten als teken
dat zij mij had begrepen/gehoord. Mooie zee.
De zee zei: Er staat veel volk te wachten.
Ik begreep het niet echt, maar antwoordde: Het is gedaan!
Toen hoorde ik de zee snikken.
Ik telde de minuten tot de tranen op waren.
Nu begrijp ik waarom de zee zo groot is en waarom mannen
niet huilen. Mannen houden van een kleine, overzichtelijke
zee. Ze hebben nog liever een stil meer.
De tweede zin in zijn dagboek was al even raadselachtig als
de eerste: Hoe gaat het als je voor elkaar geen fantasie meer
bent maar werkelijkheid?

Denker

Feestman, 2012, bewerkte foto

Gedachten

Denken is zijn lust, dat kan je zo aan zijn kop zien.
Denken is een reis naar de bovenwereld waar alle schaamte
is afgelegd, zegt hij als een moderne moraalridder. En: voor
verlegenheid is daar geen plaats.
Kijk, deze swami, want zo zullen we hem maar noemen, is
nogal dubbel. Hij wil de schaamte behouden, vindt het iets
moois, terwijl hij zich ook niet schuldig wil voelen, want dan
ben je immers te chanteren.
In werkelijkheid is dat schuldig voelen natuurlijk nooit weg,
bij niemand. Het wordt wat anders als het onophoudelijk is.
Dan kan je nooit meer intiem zijn. Dan leef je in het land
van de hongerige huiver.
Hij dwaalt af, hij realiseert zich dat hij iets gevaarlijks in han-
den heeft. Misschien kan niets zo overleven misschien. Niets
zal nog overeind blijven in de storm van de beschaming.
Niets, behalve als je al niets bent. In die staat heb je nooit
ergens last van.
Hij dwaalt opnieuw af, is doordrongen van dat zijn zelf op zich
niet bestaat, maar verbonden is met iets dat groter is dan zijn
zelf.
De huiver schudt weer hevig.
Hij is een gelukkige wilde, die net het vuur heeft ontdekt.
Hij is een feestman.

Nachtman

Nocturne, 2012, bewerkte foto

Nog steeds

Ik ben hier. Ik zeg het steeds opnieuw. Ik ben nog steeds
niet in bed. Mijn hoofd, steeds boven de wolken, is mooi op
gang, nog lang niet kalm of rustig. Mijn benzine raakt niet op.
De rook van mijn hoofd stijgt op met bedrijvigheid. Geesten
scheren zich weg, zij zijn te ouderwets. Ik ben nu hier, dat
telt.
Ik heb so wie so liever het midden van de donkere nacht dan
een heldere ochtend. Dit is prima. Alles lijkt zo stil en schoon.
Kom hierheen, zeggen mijn gedachten en een idee is gelijk
geboren. En als er nu een wolk voor de maan schuift is het
nog mooier. De mogelijkheden zwemmen om me heen. Ik kan
ze bij wijze van spreken horen, ze ritselen graag. Met gemak
pak ik eentje bij de lurven en slinger het op het papier. De
witte spanning is voorbij, de eerste haal bepaalt de rest.
Ergens in de verte neemt een stem een vorm aan. Het is zo
dichtbij dat ik bijna met mijn hand langs het onderschrift kan
voelen. Ik moet verder.
De dag breekt alles, echt.
Er zitten allerlei vlekken op de vloer. Een titel komt zomaar
als slotakkoord. Altijd achteraf, vooraf zou alleen maar het
proces gaan belemmeren. Het voelt als een vrouw, die ik de
hele nacht bemind heb, haar naam komt bovendrijven. Ik en
de vrouw hebben oren. Oren om gerust te stellen.
Dit gaat door tot de laatste adem, maar daar hebben we het
nu niet over.