Bezoekje

Het vertrek, 1994, bewerkte foto

1994_het vertrek_bf

Aanwezig gister

Hij nam een hap van zijn appel, deed alles nog eens over en vergat
te kauwen, waardoor een vervelende hoestbui ontstond. Het van te
voren opwrijven van de appel had niets geholpen, zijn keel was nu
pijnlijk rauw. Toen sloeg de torenklok alle vogels weg en was het nare
gevoel gelijk weg.
Dacht hij aan de toekomst, dan rook hij geurende bermen. Dacht hij
aan de tekenles op de HBS dan zag hij een mooi meisje, zijn meisje,
met een wit konijn op haar arm voorbij het raam gaan. Ze was katho-
liek, hij niet, het zou niets kunnen worden.
Hij nam nog een flinke hap, kauwde ditmaal goed, pakte de fiets en
fietste door het avondrood. Hij wou weer aan de toekomst denken,
maar het knappe meisje kwam weer in de gedachte en niets daarvan
kon hij zich later nog herinneren.  Het leven lag onherroepelijk,
onveranderbaar klaar, vandaar.
Dat weten we nu anno 2013, maar in ’58 was dat nog niet bekend.
Toen blafte de flakkerende zon nog tussen de wijkende bomen en
spoelde de regen al het overbodige weg. Toen kon je jezelf nog ineens
ontdekken op een vrije zondag (nog net op tijd!). Toen sprak je de
dokter nog aan met meneer en kreeg je poeiers in een vreemd opge-
vouwen papiertje voor om de dag. Toen keken moeders nog, met een
sjaal om, in de straat waar de kinderen waren gebleven, het was zes
uur.
Het rode potlood achter zijn oor stak als een open wond af tegen zijn
bleke huid. Het was sterke westenwind, zijn fiets stond bijna stil. Hij
kijkt, hij luistert naar zijn fluitende manchesterbroek.
Dan verdwijnt hij in de verte van zichzelf, zo donker als geteerd hout.

Hij zit aan tafel bij Oom en Tante. Zij hebben geen kinderen en zijn blij
met zijn komst. Met zijn rechterhand roert hij in het kopje, zijn linker-
hand rust op het pluchen kleedje ernaast. Steeds maar polig heen en
weer gaan de vingers. Het is een tic.
Oom heeft een grote smoel maar een klein hartje en verstand van het
leven. Tante spreekt alles tegen, houdt hem bij de les. Met een breed
wegwerp-handgebaar wordt het gesprek beëindigd.
Hij luistert nog steeds en bevestigd wat hij hoort.
Dan wordt het tijd om weer naar huis te gaan met de complimenten.

Ego

Vroeger haar, 1968, bewerkte foto

1968_vroeger haar_bf

Eigenwijze tijden

Ik prees me vorige week weer rijk toen ik vrij onverwacht contact
kreeg met een oud beeld van mezelf. Soms spreek je de taal uit
vervlogen tijd. Ik kon bij mezelf aankloppen en zag dat mijn haar
weer zigeunerdonker was. Vanaf onaantastbare hoogte stuurde ik
toen mijn beelden de grote wereld in. Het interesseerde me niet
of het werd begrepen, het moest worden gezien.
Het werd niet altijd begrepen. Dat ik een eigen taal sprak wist ik
toen nog niet. Ik gaf het onnozele volk de schuld van al het on-
nodige onbegrip, ze moesten maar beter uit hun doppen kijken.
In die tijd, ooit, was ik nogal overtuigd van mezelf. Anderen liepen
achter de feiten aan, omdat ze voortdurend ontglipten. Zij faalden
niet graag, maar verzaakten constant, keken daarbij vaak schichtig
om zich heen. Volledige overgave was voor hun een brug te ver.
Ik voelde soms iets wat bij medelijden in de buurt kwam (meelij),
maar dat medeleven bracht geen vooruitgang. We waren geen fa-
milie.
Ik was daarom graag alleen, uit zelfbescherming, amuseerde me
prima. Als ik met rust gelaten werd en in mijn eigen wereldje kon
dobberen kon ik de boot mooi afhouden. Niets was mooier dan me
zelf bespringen, ik gaf mezelf onvoorwaardelijke liefde. Eigen liefde
is inniger dan welke andere liefde ook.
Weten die anderen dat eigenlijk wel?
Vast niet, die verliezen zich veel te snel in wij.

Drank

Het afscheid, 2013, bewerkte foto

2013_het afscheid_bf

Aangeschoten wild

Als je denkt dat je hem ziet is hij al weer weg. Maar wat je gedacht
hebt kun je gaan zoeken. Kijk in de ramen van de huizen, daar heb
je kans.
Iemand zegt – Waar is je hoed? Je jas? –  terwijl de zon schijnt.
Of dit een film is vraagt iemand.
Natuurlijk niet of het hele leven moet een film zijn.
Dus zeg ik, nee, dit is een beeldroman en hoop dat dat voldoende
informatie is, zodat ik verder, opnieuw de straat in kan.
In mijn hoofd, in mijn maag hoor ik iets rinkelen. Het blijkt een schip
te zijn. Het vaart met één nacht ijs aan flarden. Geen mens aan dek.
En al dat water schots en schommelt in mij. Ik voel me misselijk.
Nu niet te snel omdraaien om terug naar huis te gaan. Ik ben als
een te volle bakfiets, die moeten ook niet snel de hoek om, dan valt
hij om en lig je overhoop.
Laat me staan, ik ben er niet, ik kan niet met je mee – zeg ik nog tegen
mezelf.
Ineens sta ik voor het hekje. Ik pak mijn hand en doe open.
Dit is helder, de gebutste stoep glanst, ik word zichtbaar in het beeld.
Nu moet ik gaan naar waar ik vandaan kom, maar ik weet dat nog niet.
Er is alleen een zon die mijn hoofd verwarmd. Misschien ben ik alleen
maar theorie. Met de kleur van een grijze vuilniszak.
Ineens ben ik toch binnen, hang mijn tranen aan de haak, doe de jas
er overheen. Vandaag is vandaag, vooruit geen knuisten meer in de
broekzak.
Mijn hoofd heeft de kleur van een ondergescheten stadsduif.
Ik neem de trap op naar het avondlied en hoor de buren praten met
speeksel naar de dingen.
Altijd is er regen. Ik val in het bed.

Vet mooi

Tweelicht, 2000, bewerkte foto

2000_tweelicht_bf

Boven de bank

Direct na het voltooien van zijn schilderij liet de kunstenaar een
waarzegster komen. Hij ontbood haar omdat hij benieuwd was of
zij de toekomst van zijn pas geschilderd werk kon voorspellen.
Het werd een echte teleurstelling, zelfs na heel veel wijntjes en
complimenten was er geen eenduidig antwoord. Haar orakeltaal
was te prachtig.
Aan de ene kant bleek het werk een wezelachtige houding met een
sterke overlevingsdrang te hebben, aan de andere kant dacht ze
juist aan iemand met sterke zweetvoeten (was hij een hielenlikker?).
Af en toe had ze het over de lelijkheid van het werk, maar dat was
alleen maar bedoeld om hem op stang te jagen (wat lukte!).
De kunstenaar was ontevreden over haar en bleef erg tevreden over
zijn eigen geweldige creatie en gooide de waarzegster dus op straat.
Ruilde haar in voor twee andere wezens, twee beeldschone meisjes.
Nam ze mee naar de werkplaats om hun nog wat verder bij te schaven,
want hij streefde altijd naar de perfecte perfectie.
En toen?
Toen schraapte de artiest zijn keel en zei: Dit is vette shit! Kan het
nog mooier?
Ik denk het wel; het kan volgens mij altijd anders als je openstaat
voor het onbedoelde terloopse.
Later hoorde ik dat de kunstenaar was overleden doordat een verzen-
gende aswolk van een spuwende vulkaan hem doodde. Hij zat net een
nieuw meesterwerk te scheppen.
Je kunt maar beter niet in Italië wonen.
Zeker niet bij een vulkaan.

Tobber

Hazenhart, 1987, bewerkte foto

1987_hazenhart_bfk

Werk aan de muur

In de keuken:
Michiel is een tobber.
Wat hij zich vaak genoeg afvraagt is, hoe zijn leven er uit zou zien
als een ander het leidde: of het dan nog zou bestaan.
Zou hij dan nog diezelfde baan hebben? Met diezelfde leeftijd?
In hoeverre zit er nog rek in zijn leven?
Hij komt niet veel verder dan dit tob-denken. Alles lijkt direct te
veel. Hij voelt zich snel overbodig. Geruisloos je vermengen met
een ander is voor hem geen optie. Personages die hij niet wil her-
kennen passeren zomaar zijn nulgraad. Hij groet niet, wil ze niet
te woord staan.
Terug in de keuken:
Het enige wat lukt is het glas aan de lippen zetten, een fles leeg-
drinken. Urenlang kropt hij zijn geest op tot zijn hoofd, al flink rood
aangelopen van de drank, bijna ontploft.
Hij heeft zijn plaats gekozen in een uitgestrekte keuken met hoge
pollepels en pannen. Daar kan hij zichzelf moeiteloos dwarszitten.
Lukt er dan echt niets bij Michiel de tobber?
Een paar nieuwe schoenen kopen en hopen dat hij dan anders gaat
bewegen is het hoogst haalbare.
Dan zie je hem op een opening van een expositie van hoek tot hoek
schuifelen. En teugjes rood drinken uit een veel te groot glas.
Hij praat met de schilderijen. Wel zo veilig.
Geleidelijk ebt hij weer weg in het groen, zijn verborgen locatie.
Hij is een pannenman.

Verlossing

Verlichte man, 2001, bewerkte foto

2001 verlichte man-bf

Overbelicht

genoodzaakt wordt dit
want onvermijdelijk is dit

Dit schreef ik eens in een woordspelige toestand. Kennelijk was
er veel tijd en ruimte om zo iets te doen. Misschien was ik ook
bang om het te vergeten en schreef ik het daarom op.
Toen was er een zekere logica te bekennen in de bewering, nu
weet ik totaal niet meer waar het eigenlijk op sloeg. De nood-
zaak en het verband ligt voor altijd verborgen in het verleden.
Waarschijnlijk was het de taal van een overbelichte jongeman.
In elk geval was ik actief in de poëzie. Ik kende de genezende
kracht ervan. Gedichten schrijven was net zoiets als een genezen-
de handeling. Kunst verlicht altijd, actief en passief. Ik verwachtte
er veel van. Eigenlijk alles.
Toen was ik nog student en nu kan ik veel onder de noemer van
Romantische Droom plaatsen. Wendingen vallen op hun plaats
door brokstukken van samenhang, zou ik nu zeggen. Dat is een
andere dementie, een andere gedachte.
Ergens ben je dus altijd bezig met een soort verlossing, je leegt
je als mens en hoopt zo, op zijn best, geschiedenis te maken.
Anderen, meestal leken, zullen zeggen: Wat? Alweer? Voor de
hoeveelste keer? Daarop volgt steevast: Allemaal niets, het is
allemaal niets!
Dan hoop je maar dat het spottend bedoeld is.
Aan de andere kant, als mijn vliegwiel eenmaal draait is het niet
meer te stoppen. Ik kan mij niet indikken tot vertraging.
Gedichten wijzen mij een weg. Alles moet aan flarden. Weg met
de dwaze dwaalwegen.
Zo verlos ik mij van mezelf en dat is ook een fijne hobby.

Oud portret

Zwarte lijst, 1986, bewerkte foto

1986_zwarte lijst_bf

Zinderend spel

Weerspiegelingen weerspiegelen weerspiegelingen. Tijdens een
slaperige nachtrit in de trein word je er wel eens toe verleid. In
de dubbele ruiten van de trein zie je niet alleen jezelf weerkaatst,
maar zeker ook de medepassagiers en de hele ruimte. Er komt
min of meer een derde ruimte bij. Ik vind dat zinderend. Het komt
in de buurt van het mooie Droste-effect, de eindeloze reflecties
met zijn overvloeiende perspectieven.
Misschien is de spiegeling bedoeld voor de belendende ruimten.
Die kunnen toch niet betekenisloos zijn. Geestverschijnselen voor
gewillige ruiten is een soort delirium ervaring. Het oog kan het bijna
niet aan, raakt gedesoriënteerd. In een raster van strakke horizon-
tale en verticale banen zoekt het de ruimte tussen de draden.
Het oog wil altijd meer, terwijl het echt slecht ziet. Het oog pakt niet
alles, zeker niet wat verderop of  eromheen ligt. Het oog ziet beperkt
en vooral tijdelijk, terwijl je hersenen iets anders ervaren.

Hij wilde werken maken die heel sterk aan dromen deden denken.
Het moest lijken op iets wat echt was, maar tegelijk ook heel anders.
Je moest van de ene naar de andere werkelijkheid kunnen overstap-
pen. Eigenlijk is kijkend dromen net zoiets als blind zien. De traagheid
van de mens maakt dat mogelijk. Een mens is geen dier. Een mens
verlangt naar een andere manier van kijken, zodat hij meer tijd heeft
om na te denken.

Wandwerk

Fata Morgana, 2000, bewerkte foto

2000_fata morgana_bf

Te lege ruimte

En daar is dus buur.
Ik bedoel, daar woont de buurman, met wie ik niks heb. Toch zijn
we buren. Die kwaliteit staat vast in de straat. We hebben een
relatie waarin we afstand bewaren. Vraag me niet waarom, we be-
waren het en dat is het. De afstand tussen de muren en /of verdie-
pingen is ons domein. Dat deel ik met hem en hij met mij.
Ergens zijn we dus gelijk, maar toch voel ik de afstand. Ik ben me
ervan bewust dat ik erken dat ik vooral zelf afstand schep. Het is
mijn minder mooie kant. Ik hou van onthechting, bemin het min
of meer.
Buur zijn is een ingewikkeld ding. Net zoals liefde iets complex
is. Als logica logisch is waarom voelt liefde dan niet als liefde?
Ik denk dat het van de holle muren komt. Die pakken me en
geven mij een verkeerd perspectief.
Misschien ben ik wel een buurweigeraar.
Maar ik houd op mijn manier ook van de buur. Ik houd van zijn
nabije afstand, die we samen in stand houden. We zullen nooit
hechten, maar toen hij vandaag vroeg: Waar ga je naar toe
zei ik prompt: Naar iets ondeugends…..
Zijn licht zal nu de hele avond branden. Zijn hersens staan op
springen. Ik ga hem echt niets vertellen.

Tussenmoment

Verwerking, 1987, bewerkte foto

1987_verwerking_bf

Breekbaar moment

Hij zit daar ogenschijnlijk nonchalant in de hoek van de kamer. In
zijn hand houdt hij een vrouwelijk vlaggetje. Of beter gezegd; het
vlaggetje staat voor zijn weggelopen vrouw. Het is een reflectievlag.
Vrouwen hebben twee gezegende, puntige borsten vindt hij.
Zijn twee benen eindigen in de donkere lijst, daar schieten ze als
het ware de kamer in. Je kunt zijn schoenen niet zien, ze doen er
niet toe.
Gezichten zijn zelden te zien, lijkt de kunstenaar die dit maakte te
denken en àls ze te zien zijn dan zijn ze bedekt of afgeschermd. Je
kunt je maar beter niet bloot geven. Alle details zijn verdwenen, de
spanning zit helemaal in de fantasie van de toeschouwer.
Is dit een willekeurig proces?
Nee, weet de maker, het is een tussenmoment. Net het ene achter
de rug en het nagelnieuwe moet zijn weg nog vinden. Ergens voel
je de berusting van de zittende figuur. Hij geeft de tijd alle tijd en
wacht geduldig op een eventueel vervolg.
Je ziet de man half op zij. Hij kan zich gaan draaien en je aan gaan
kijken. Er is geen duidelijke emotie af te lezen. Je kunt zijn blik op
meerdere manieren interpreteren. Dat boeit me.
Verder weet ik van de kunstenaar dat hij altijd dichtbij huis blijft.
De meeste onderwerpen zijn autobiografisch, daar heeft hij een intieme
band mee. Het toont zijn kwetsbaarheid. Hij is voornamelijk op zoek
naar de breekbaarheid van het moment.

Kameleon

Zwarte maan, 2012, bewerkte foto

2012_zwarte maan_bf

Aanmoediging

Zeg mij, als het kan, welke spijs het eerste de knorrende magen
bevredigde (HORATIUS)

Nog één keer wilde hij vlammen, het liefst met een grote oeuvre
tentoonstelling. Er was tenslotte werk genoeg. Zijn vlam was nooit
gedoofd, hij behoorde niet tot de personen die op hun eigen fakkel
zuigen. Liever veegde hij zijn vleugels af aan een naar veel verf
stinkende zweetdoek. Als je werkt zweet je je eigen bliksem uit,
was één van zijn uitspraken.

Eindelijk eens een schilder met een kameleonhuid, schreven ze.
Zijn tekeningen zitten vol tandenknarsende engelen, wist een
ander weer. Jammer dat dit niet het mooiste klooster is, dacht hij
dan. Hier wonen geen nonnen, maar boze burgerpoppen.

De tentoonstelling was zijn tastbaar geheugen. Voorgesneden en
toch houdbaar. Het goudgloeiende oog wist er wel raad mee.
En dan tot slot het gebalde water. Wat was daarmee? Dat werd ge-
streeld door dikke bedwelmwolken. Heel apart. Het scheen heel
goed te zijn voor groot vruchtgebruik. Je moet er maar opkomen!
In de witste hal zagen veel schraapogen al zijn lekkers, ze konden
direct gaan kieskauwen met hun grote mond.
Zijn min of meer historische maaltijd smaakte goed. Zelfs al wist
je het wachtwoord van de hersenschimmen niet.