Beoordeling

Achter de schermen, 1998, bewerkte foto

1998_achter de schermen_bf

Verklaring

Hij wil zo graag grondig nadenken, maar is vaak snel afgeleid.
Alleen een simpele verklaring is niet genoeg, dat is net zoiets als
winkelen, een soort biecht.
Al zijn verlangens liggen eigenlijk open en bloot voor het grijpen,
maar hij is te bang voor de open zenuw pijn. Dus zorgde hij liever
voor anderen, hij beschermde ze tegen hun werkelijke honger.
Machtsstrijd gaat vaak tussen de perverse genoegens van twee
mensen. Pardon, ik had dat, zeggen ze dan tegen elkaar. Ze willen
beide tegelijk eigenaar zijn en dat kan niet. Ik wordt daar verveeld
van en haak gelijk af, vind het zonde van mijn tijd.
Ik weet: je wordt gekeurd.
Men beoordeelt, men kiest.
Je kiest natuurlijk altijd zelf, je bevingert je dol, wijst af, vindt iets
te veel of juist te weinig op een ander moment. Je bedenkt iets en
de ander moet dat dan maar kopen. Het is een spel.
Het spel is meestal van een magere kwaliteit als het niet jouw soort
is. Jouw aangewezen plek moet goed genoeg zijn voor anderen,
anders hoepelen ze maar op. Per directo!
Zelf deed ik lang aan een vorm van Altruïsme: het geven en ont-
vangen zonder tegenprestatie. Nu ben ik misschien meer de kant
op gegaan van Wederkerigheid: ruilen en delen op basis van weder-
dienst.
Waarschijnlijk is dat gewoon een menselijke groei.
Minachting zal nooit in mijn mondhoek hangen, daar ben ik te in-
levend voor. Ik ervaar alles als iets moois.
Er zijn dagen dat ik verlang naar dat ene… dan loop ik ergens bin-
nen en daar is het dan. Men heeft het voor mij bewaard, apart ge-
houden. Dan word ik helemaal blij, omdat de duizelingwekkende
chaos voorbij is. Ik heb mijzelf even terug gevonden.
Daarna komt meestal de teleurstelling van bedrog.

Val

Pover Anima, 1987, bewerkte foto

1987_pover anima_bf

Haastige spoed op sokken

Steeds vlamt de vraag op had het niet wat anders kunnen gaan.
Op zich onzinnig. Iets gaat zoals het gaat, daar doe je niets aan.
O, op die manier.
Ja, op die manier viel ik een keer van mijn steile, uitgesleten trap
en maakte een rotsmak. Ergens viel het nog mee ook, want omdat
de trap een draai had bleef ik ergens luid kermend in de bocht
hangen.
Het vreemde was dat ik dwars door de pijn ook nog eens vreselijk
om mezelf moest lachen. Ik had mijn  eigen Comedy Capers figuur
geschapen en zag er gelijk het mooie van in.
Het mooie van Jan, mompelde ik dus met een vertrokken gezicht.
Ik hees me moeizaam overeind, strompelde op één been de trap
verder af en liet me voorzichtig op de bank zakken met het besef
dat het ook heel anders had kunnen aflopen. Ik had van mijn neus
ook een anker kunnen maken, om maar eens iets te roepen. Soms
heb je mazzel, soms verdien je die mazzel.
Daarna vond ik mezelf nogal zielig; de schemer kwam de kamer
in en verkleurde alles tot hetzelfde grijzer blauw als mijn flink ge-
stoten plekken. De buitenwereld werd een gat met zwarte bomen.
Vogels waagden zich niet meer in het weer. Ik deed de deur op slot
en bij het sluiten van de gordijnen moest ik mezelf vasthouden en
tegen mezelf zeggen ik hou van je om niet om te vallen.
Die dag stierf verder in mijn armen. Ik troostte me met de gedachte
dat paarden ook wel eens vallen al hebben ze vier poten.
Weer een dag voorbij.
Goed nieuws: daarna ben nooit meer gevallen.

Kluis

De tekenaar fotografeert, 1979, bewerkte foto

1979_de tekenaar fotografeert_bf

Tijdsbeeld

In mijn jonge jaren vond ik mezelf nogal vruchtbaar, maiskolven
groeiden uit mijn mond als teken van natuurlijke overdaad. Ik
kende geen heimwee en de kat lag op de keukentafel te slapen.
De wereld was in die tijd echt groter dan nu (wij roven te veel)
en heel het dorp giechelde om onze rare stadse fratsen.
Mijn liefde stond voor me in haar rokje en omhelsde me, het
zette mijn vingers in beweging. We deden ons huiswerk graag.
Nee, ik had geen heimwee, daar was ik te groot voor.
We konden alles aan, We Can Work It Out was onze leuze. Niets
was te veel. We hadden vrienden over en gooiden ons hoofd graag
achterover. Er was ruimte genoeg.
Pas toen de haren sleten, toen kwam het heimwee aanzetten door
de kieren van het heden. Het verraste ons, we waren er niet op
voorbereid, we schoten vol en staarden door het lege raam. Het
schokkende tekort aan geluk lag dampend voor het oprapen.
In de geur van het verleden weet ik dat. Daarom.
Soms heb je heimwee naar heimwee. Even maar. Het duurt nooit
lang, want in het oude jaar zit weer een nieuw jaar wat ruikt naar
de toekomst.

Poesie poesie

Het lege doek, 2010, bewerkte foto

2010_het lege doek_bf

Ballade van een leegte

In dit huis woont een knipoog. Hij is vaak thuis en streelt de
poten van de stoel graag. Soms beruikt hij een ietwat jaloerse
plant, je kent ze wel, bij de dommel voor de buis slaan zij hun
slag terwijl je er niets van merkt.
Denk dus niet dat je deze ruimte kent. Zij lijkt vol, maar is leeg.
Deze ruimte is eigenlijk nooit thuis en heeft geen enkele warme
herinnering.
Ooit bracht hij hier eens een vrouw naar huis, zij was een halve
kat, een lekker ding. Ze geurde naar wilde seringen, soms naar
nat zilver. Haar huid leek dan wat op vochtige visjes. Een vrouw,
die op een kat lijkt en naar vochtige visjes ruikt is nogal bijzonder.
Hoe dan ook, de kamer ontving haar ruimtelijk. De fles kwam op
tafel en woei alle kanten uit.
Al snel zat de vrouw op een bont kussen. Een poes spint daar nu
eenmaal graag. Het was niet nodig om de radio aan te laten staan
om de stilte te verbreken. Jammer genoeg was het gespin niet te
verstaan voor een leek en als troost streelde hij dus haar huid
maar wat, terwijl hij zacht poesie poesie hier is je baasie riep.
Op die manier nam hij al haar hersencellen op. Van geluk waaide
toen het goede gevoel heftig aan. De spanning steeg.
De herinneringen hapten uit wanhoop naar verse adem. Na wat
gehoest was alle verkoudheid onbruikbaar en werd het toch nog
erg gezellig. Heel vreemd in een vol leeg huis.
Misschien was dit huis wel de ruimte kwijt en zong het alleen nog
wat na met een stoffige stem (vast in dialect). Dit huis deed de
taal vergeten die zij diende. Het was kennelijk voorbij.

Stille man

Shame, 2006, bewerkte foto

2006_shame_bf

Nozelman

Zijn ogen staan voor altijd op stille kerst.
Een vreemde grauwe doodsheid hangt rondom. Hij is een naar
nozel nachtlied, een versteende vale vrucht.
Wie is deze maan-dag-morgen-af-lui-ster-man op het behang?
Hij is als een lange winter. Alles is steenkoud, de nachten zijn te
lang. Zwart en wit regeert. Moddersneeuw spat waar het wil.
Anderen gooien bloemen.
Op zijn graf.
Dat gevoel hoort bij deze nozelman. Zolang hij niet praat bestaat
hij niet. Hij zingt zelfs niet in zijn dialect. Hij is zijn laatste stem
kennelijk kwijtgeraakt.
Voordat hij voorgoed onder de grond verdwijnt zal een zwaluw
nog één keer wegscheren. Dan zal hij zijn vermoeide hoofd nog
één keer opheffen en wie weet zich uiten in zijn vergeten taal.
Dan is het eindelijk voorbij, misschien.
Misschien, want als hij op blote voeten wegloopt, gutst het bloed
al tussen de tenen. Zijn broek zakt af, de riem is verloren. Hij
rent naar haar. Ze wuift in haar luchtballon en laat zich toejuichen.
Ze verdwijnt over de velden en mist hem.
Kort daarna komt haar stem in een lege boot aandrijven. Hij grijpt
het touw, trekt de boot naar zich toe en kan weer praten, zegt:
Toch denk ik dat de grootste diepte die ik ken jouw huid is. Het is
jouw huid die me kust, jij bent mijn wenkende zee.
Zij drijft ondertussen stil verder af.

Bewapperd

Rear Vieuw, 2013, bewerkte foto

2013_rear view_bf

Schemer

Het buiten wordt een gat, de bomen zwarten de horizon.
Een vogel schiet langs de rand, haar hand wordt er gelukkig van.
In de schemering verdwijnen de dingen, dit is de dagelijkse vrede
die we zo goed kennen.
We doen de deur op slot en sluiten de gordijnen.
We doen de lichten aan tegen het verstrijken van onszelf. Niet dat
het iets uitmaakt, maar de handeling is goed. Iedere nacht voelt
aan als oudjaar. Het jaar sterft in onze armen en we beginnen fris
opnieuw.
En ’s morgens liggen in een schaal twee appels, zij ruiken naar
toekomst. De duiven koeren op het dak. Op tafel ligt de vergeelde
krant van gister. Niets van hier blijft, alles is slechts tijdelijk aan-
wezig. Dit is de terloopse kamer. Als ik hier blijf verdwijn ik.
Maar dan loop ik naar achteren, naar buiten. Ik struikel, ik val.
Jij vangt me op en likt mijn nek, trekt mijn hemd uit de broek
en streelt mijn buik.
Laat nu de schemer maar komen. Voelen is genoeg.
Ik ben een broekbewapperd mens aan de dijk en sta zomaar in
bloei.

Papier

Day & Night, 2013, bewerkte foto

2013_day & night_bf

Overdenking in de nacht

Kan een silhouet ook jaloers zijn?
Als je van opzij alleen maar stemmen hoort en niemand ziet in de
uitgelezen ruimte, hoor je dat dan als muziek? Of wil je de woorden
toch verstaan en begrijpen?
Woorden op papier slingeren is iets moois, misschien zelfs wel een
gave. Op papier val je minder op, je bent ergens onnatuurlijk of
onwerkelijk, je hebt immers niets te vrezen. Papier is geduldig en
zegt niets terug. Je digitale trots heeft een gelukkig gezicht.
Schoonheid en verwondering houden van papier, zij kennen geen
sterrenbeeld of lach. Jij bent de ploeteraar die om zich heen grijpt.
Jij vreest wel, al weet je niet wat.
Aan de andere kant papier kent wel waterschade en brand. Dus
het is altijd toch uitkijken geblazen, je moet de zwaailichten niet
gaan opzoeken. Pak liever de eindeloze kruik en schenk ieder een
mooi glas!
Toen gebeurde er iets vreemds, zijn gedachten vierden al een over-
winning. Hij wilde zichzelf even feliciteren met de mooiste overwin-
ning op het leven, maar iets dreef hem de nacht in. Zijn silhouet
verdween gelijk. Het zwart at alles op. Hij dreef op een eiland in de
tijd en had zin om een kind in elkaar te zingen.
Dat doet de onbarmhartige nacht!

Vincent

Alles heeft tijd, 2013, bewerkte foto

2013_alles heeft tijd_bf

Tijdelijke dingen

Van Gogh is dood. We hebben het niet kunnen voorkomen dat hij
leeft. Zijn woede, in verf verteerd, kwam door het rookgat van de
eeuw zijn volle hoofd niet uit. Daardoor brandde hij op en werd
het tijdelijke verruilt met het eeuwige. De penselen voelden als
bezems die uit de kast wilden. De blaren stonden snel in zijn hand.
En wij leven nog en kraaien van plezier omdat de zwaarberookte
zonnebloemen aan de muur hangen.
Wij zagen hem nooit bloot of dood. Zijn grijze jongensoog gaf
geen enkel licht. Hij dronk te veel absint. Wie de toekomst in zijn
glas spuugt bewoont een wankel bootje in eigen tijd. De krullenwa-
ren al lang uit zijn nek geaaid toen het schot viel. Waarschijnlijk
merkte hij het te laat en haalde nog net de deur van het café.
Alles was door de tijd naar elkaar geschroefd tot in dit oog van de
storm. Zijn vrienden bleven weg omdat hij zo onhandig vrolijk kon
zijn. Ik weet zeker dat hij nog om zijn ouders heeft geroepen. Uit
pure onthechting riep hij: Vader haal me hiervandaan, sla alles kort
en klein! Moeder kijk hoe trots ik ben!
Tenslotte vertelden bebloede scherven de rest.
Kraaien maakten de aarde donker.
Ik zit rechtop in bed. De zon schijnt zijn sterrennacht.
Intussen wacht mijn toekomst.

Raadsel

Het portret, 2013, bewerkte foto

2013_het portret_bf

Vreemd of gewoon

Haar gezicht gaf raadsels op. Zelfs met drie ogen keek je nog ver-
keerd. Zij had onweer boven de ogen en muziek in de mond. Geen
doorsnee kop. Mannen gingen er van kwijlen, tranen biggelden langs
hun elektrisch geschoren wangen (mannen kunnen wangen als rozen
hebben en ogen die stinken als verlaten bronnen). Zij was nogal bij-
zonder. Jouw hoofd was gezwollen als wild water, zij bleef een rustig
kabbelend beekje, waaruit een fontein twee totaal verschillende stra-
len spoten. Ook had ze iets kinderlijks in zich. Haar neus was te jong,
leek aangenaaid.

Hoe dan ook zoals het mooiste weer iedereen opgetogen maakt, zo
verlichtte zij het volk, met name het manlijk deel daarvan. Die raak-
ten nooit verzadigd, hun tong hing al snel als kuit uit de mond. Ze
lieten maar al te graag hun getaande kippenborsten boven hun spille-
benen zien. Goedgevulde regenjassen werden wijd open gesperd.
Kortom zij voedde goed. Dwars door de verwarringen van de waan
was zij een geheime dienares van de eeuwigheden. Zo nieuw was
het niet. Zelf zei ze dan ook maar al te graag: ik giet mijn geest van
oud hout uit een verstofte fles.
Raadsels, raadsels en nog een raadsels, kilometers lang.

En de mannen?
In werkelijkheid waren het gewoon lijmgebekte lijntrekkers, die als
fonkelende paardenvliegen op haar af vlogen. Behoeftige sukkels
met het verlangen van eeuwenoude rivieren, zoiets. Mannen kennen
geen stilte of rust, zij moeten jagen en behagen. Pas de volgende dag
vertrekken zij met hun stijfkoppige wagen vol gezwollen gezwets en
signalen. Ze weten niet dat ze de taal spreken van zand, zoals de zee
zegt. Zij weten niet dat het niet goed is je dorst te lessen waar water
schaars is.

Vader

Van binnen bang, 2013, bewerkte foto

2013_van binnen bang_bf

Vage droom

Telkens komt zij los uit het schemer. Tussen de grote oorwieken rust
haar weggedoken kop. In dit onderlicht is zij het boegbeeld van de
weggesneden tijd. Konijn of haas, het maakt niet uit, zij is niet bang
voor het schot, zij is een bewegend zoekplaatje.
Beduimeld licht stinkt als een bliksem in de moerassen. Het is een
taal waar je doorheen moet waden zonder je te vergissen, anders
wordt je stront of een misplaatste grap met de geur van een vuil ei.
Ook in diepe duisternis blijft alles op zijn plaats, dus van alles wat
nog weinig lijkt is vaak snel te veel. Luie geesten hebben daar niets te
te zoeken, zij zijn niet sneldenkend genoeg voor grote vaagheid.
Bovendien brengt de traagheid veel weemoedige gebaren mee en
dan maak je met gemak dolle brokken.
Zij ledigt geregeld haar te ruim geworden muil, heft zelden nog
haar ogen. Het zijn kijkglazen vol wrok en al wat ze hoort is een
raar klinkende snotterklok. Ze is oud, het is magere varkenstijd,
het kiststro ligt al klaar, er is jaren voor gespaard.
In de laatste schaduw van de schemer scharrelt zij in mompel-
donker en ziet als gast in het laatste gelaat haar vader. Hij staart
haar alleen maar aan, zegt niets. Hij is spelbreker en allang dood.