Oude geur

Rose kussen, 1986, bewerkte foto

1986_rose kussen_bf

Belichte tijd

Even leek het leven uitzichtloos, daarna kwam de wisselvalligheid.
Hij kwam dan ook geen enkel onbeschadigd persoon tegen, het
was alsof hij een leedmagneet in de broekzak had. Af en toe raas-
den de horzels  door de tunnels van zijn menselijk vlees. Het erge
was dat hij het zelf deed. Hij zat tot aan de oksels vol scherven.
Vond dat herkenbaar prettig. Ondertussen tikte de klok meedo-
genloos.
Gelukkig werd het leed later altijd gevolgd door een schonkige
bron van verwondering. Verborgen engelen roerden in de ver-
schrikkelijke brei en voeden gelijk zijn mateloze oog.
Hij zag het roze kussen weer op het bed liggen. Die lichte bode
bracht hem weer over de donkere drempel. Aan de andere kant
heerste het getij van de vrije geest. Het maakte van de verrader
en redder.
Zijn horizon was zo groot als het avondrood, hij kreeg er kippen-
vel van. Waarom zou ik in de modderpoel gaan liggen als deze
prachtige tempel mij roept, was zijn gevoel.
En zo werd hij door een wellustige wolk vurig verrast.
Oosterse geuren deden de Noorse keuken snel vergeten.
Zijn hart jaagde en kuste alle lachende duiven (daar moet je
sterke lippen voor hebben).
Een warm moederhart keek achter een sleutelgat en liet zijn
lichaam branden. Zijn zoete adem vloog in haar neusvleugels.
Vanuit het vriespunt ging het nu vuurwaarts. Zijn vruchtbare
ogen bouwden een graf voor al het boze. Het gif kwam niet
meer op, alles was al uitgezaaid.

Rollend

Een zeker gevoel, 1985, bewerkte foto

1985_een zeker gevoel_bf

De reis

Er is een tijd geweest dat ik kon zeggen: het paard kent alle wegen,
maar de ruiter niet. In het verre blauw was toen nog niets te zien.
Ik leefde zo’n beetje in het verdwaalde hart van de reiziger. Tenslotte
ontmoette ik mezelf, zonder me alleen te voelen.
Met mijn nieuwe arm wees ik de richting aan. Mijn verlegenheid hield
niets tegen. Ik, die de wegen niet kende, stond met mijn baard en
staart in de blinkende, gouden zon en wou meer. Veel meer zelfs.
Zo rolde ik van het één naar het ander, zonder me ergens druk om te
maken. Achter mij werd de weg een grote stofwolk, die mij vanuit
het verleden onzichtbaar maakte. Toen zei een stem in mij: alles
op aarde is alleen.
Het besef keerde terug, ik leerde bescheidenheid.
En nu weet ik dat liefde het onvoorziene leest. Het is een soort ge-
heimschrift voor de goede verstaander. Tussen de regels door staat
alles. Je kan het zo grijpen. Na ontcijfering ligt de beloning trillend
klaar. Liefde kent geen limiet, iedere gouden minuut is nooit geërfd.
Echte liefde begint vaak laat. De kleine uurtjes vertellen zoveel meer,
alhoewel tijd niets met liefde heeft te maken. Doe daarom je horloge
af bij liefde. Liefde heeft haar eigen tijd. Liefde kent geen nog even.
In een machtige melodie biecht zij in een roze nevel haar aangezicht
tot je keel geen adem meer kan krijgen.
Daarna komt het overleven en vegeteren weer. De muziek neemt
gelijk afscheid na foute woorden. De doorweven klanken van harts-
tocht vallen stil. De aarde is weer voor de mensen, de dieren, de na
tuur, niet voor de mythen.
Het lot kiest zijn masker, zoekt onzeker zijn weg. Vindt.

Prettig oud

Reïncarnatie, 1980, bewerkte foto

1980_reincarnatie_bf

Weder

Wat is dat toch met dat weder?
Weder is voor mij een bijwoord.
Weder is: ik zag haar weder. Zij komt het eerst boven. Door het
weder is alles lang geleden en toch opnieuw en moet ik denken
aan mijn mooiste tijd tussen mijn dertigste en veertigste jaar.
Alles leek toen nog zorgeloos en zonder haast. Toch schreef ik in
diezelfde tijd:
De dag hakt me halverwege af. Zonder waarschuwing ben ik moe,
wil ik gaan slapen terwijl er nog zoveel te doen is. Ik zou willen sla-
pen, maar moet werken, afspraken maken, telefoneren, woorden
zeggen. Ik kan niet liegen en morgen doen. Ik ga vandaag door.
Ik zie dat ik het heb geschreven, maar voel het niet. Mijn hoofd
proeft de tijd niet meer. Ik ben te moe. Mijn ene hand reikt naar een
tablet, de andere pakt een glas water. Opkomende koppijn. Nu mag
een vlieg niet zoemen.
Even later:
Ik ga douchen. Verschoon mij weer, dat maakt me prettig nieuw.
Mijn haren gaan er verzorgd uitzien. Mijn nagels zijn goed knipbaar.
Ik pak mijn koffer, sluit mijn kamer af. Ik ben kalm en vertrek.
Nog later:
Ik leef. Sedert vele jaren, voor en na vandaag, leef ik vol vreugde.
Voel me jonger dan ik ben. Ik ben me bewust van al mijn vermo-
gens, want ik heb een vliegend lichaam. Eigenlijk ben ik alleen
door mijn geheugen, de gewoonte van mijn spieren, verbonden aan
de aarde. Mijn vlees is zoveel meer.
Nog even en dan zal ik verticaal vallen en in nieuws veranderen.

Onrust

Eigen afkeer, 1980, bewerkte foto

1980_eigen afkeer_bf

Twee foto’s

De lucht is aan de koele kant vandaag. We houden het net droog.
Ik voel me onrustig, ga naar buiten. Alles om me heen is mooi.
Ik ga naar een expositie van een bevriende vriend. Hij maakt foto’s
van zichzelf om niet te verdwalen. Wat hij laat zien ken ik niet. Toch
maakt het me blij. Zelfs met dit koele weer.
Ik leer van zijn beelden. Het zijn liedjes die ik niet ken, maar toch
kan zingen. Wonderlijke vriend!  Alles gaat over liefde, dat is bekend,
maar er is ook geluk en trouw. Ik wil weer weggaan, maar blijf staan
voor twee foto’s van iets weggedraaide hoofden. Het zijn zijn zaken,
het is zijn eigen afkeer. Het zijn zaken als melk die zuur geworden is,
of brood waar de schimmel op is gekomen. Zulke zaken.
Vreemd om daar bij stil te staan. Ik blijf lang kijken en vraag me af
hoe deze ontheemding aan de wereld afloopt. Er zit iets ongemakke-
lijks in verborgen. Het bakent een plaats af die niet zomaar een be-
ginsel van iets is. Het is een zelfbeeld van andere tijden. Een soort
bovenmenselijke transcriptie.
Hoe lang het duurde weet ik niet meer, maar iets in mij zei me dat
ik nu echt weg moest. Soms danst de ziel als een bom.
Buiten ruist de wind, er is geen enkele vogel te horen.

Luister

Overstekend wild, 1986, bewerkte foto

1986_overstekend wild_bf

Zweefmuziek

Muziek maakt alles anders. Dat is haar lot. Alles bestaat pas als het
beweegt, als het in de ruimte resoneert.
Geef je over aan die stroom. Stel je voor dat je langzaam smelt en
nog iets wilt doen wat je vreugde geeft. Schenk de wereld je ultieme
gave.
Wie zich in de wereld begeeft moet improviseren. De krachten van de
toekomst veranderen de ruimte. Je hoort Selten gehörte Musik. De
vogels fluiten mee, beekjes kabbelen sijpelend door.
Hoor, luister naar het ritme. Ritme betekent veranderen van centrum.
Het ritme zit in het verschil, niet in de herhaling als je goed oplet. Je
vindt steeds meer. Er is niet één, er zijn verschillende werkelijkheden.
Luister naar de late geluiden die je produceert, vergelijk ze met de
sonore realiteit die naast je zit. Laat je drijven en wordt het lot van
de wereld in je eigen handen.
Luister en voel. Het zal zich verspreiden als kringen op het waterop-
pervlak. Uitdijende oceanen eisen steeds meer aandacht op, geven
steeds meer eenheid aan de wereld. Alles wordt tenslotte plas.

Kruising

Boom der ideeën, 2010, bewerkte foto

2010_boom der ideeen_bf

richtingen

het zal best
dat vier sporen
twee wegen zijn

het zal best
dat een ruimte
doodloopt

het zal best
dat hier en daar
geschilderde natuur is

het zal best
dat de natuur
zich niet laat dicteren

het zal best
dat het meeste
zo niet alles
maar een idee is

het is best mogelijk
dat onderlangs
bovenlangs blijkt

het is best mogelijk
dat de zomer
gele pelskopjes geeft

het is best mogelijk
dat een projectie
meer dan echt is

het is best mogelijk
dat er wordt gezwegen
als brute knapen kappen

het is best mogelijk
dat een vlaamse gaai
zo niet alle schreeuwers
niets te zeggen hebben

Zo veel

Schilder in het zonlicht, 1984, bewerkte foto

1984_schilder in zonlicht_bf

Andere tijden

Door de prachtige volle zomer moest ik vaak denken aan andere
tijden. De zorgeloosheid, groei en vleugels lagen nooit plat. Als
ik lachte zagen mijn tanden er nog gezond uit. In de liefde baarden
we ons tot dierlijke wezens. Zonder alcohol kon de wereld goed
draaien. Sarcastische opmerkingen maakten andere mensen,
wij niet. Wij deelden het goede, maakten een andere aarde. Iets
was nooit zo dom als het er uit zag, treinen stopten immers nog
op tijd.
Vaak stond ik als een halve Van Gogh in de zon te schilderen. De
wind woei geruststellend om de oren. Staand in het landschap
voelde het soms zo heftig alsof ik een vogel had ingeslikt: ik sloeg
mijn vleugels wijd uit, deed mijn zweefvlucht.
Als tegenpool denk ik nu aan iets wat me overkwam toen ik vier
jaar was. Ik droomde dat het sneeuwde op mijn verjaardag in de
maand februari, terwijl niemand me had vertelt dat er een kans
bestond dat het die nacht werkelijk zou gaan sneeuwen, het had
de hele nacht wel kunnen regenen. Ik werd wakker en de hele
wereld was zo wit als mijn vier jaar oude huid.
Dat was de eerste keer dat ik dacht dat ik de wereld kan veranderen.
Wat een genot!

Helaas is alles nu anders, dat is de schuld van de zon en een beetje
van deze tijd. Nu omvat ik de tijd met mijn rondingen. Oneindigheid
is een lastig recept. Ik wil zoveel en nog meer, meer, meer.

Moe

Bescherming, 1980, bewerkte foto

1980_bescherming_bfk

Plaats voor moeheid

Hier zijn we dan, los van de spinnende wereld.
Hoe zijn we daar gekomen?
We staarden in de sterren, trokken een kaart, lieten los en toen
waren we daar. Er was niemand thuis. Wel zo rustig. Wij maken
deel uit van het geheel, zei ik nog tegen mijn opgetilde hond. Ik
zie nog zijn verbaasde ogen. Iets in hem zei mij dat we moesten
dollen in dit kale huis, maar we waren te moe, er gebeurde niets.
We waren moe van ons leek het wel. We wilden dromen van een
taal die we niet spraken. Dingen smeden, dingen uitspreken is
altijd leuk. Je moet er alleen de energie voor hebben en nu zijn
we te moe.
We zijn al ver gekomen. Ver van de bekende wereld, ver van de
veelvuldige oude zonnen. Waarschijnlijk zullen de woorden straks
wel aan de hemel verschijnen, bij wijze van groet.
In het samentrekkend duister zie je lang niet alles. We zijn aan
het pauzeren en lopen niet meer weg. Misschien kunnen we nog
wat stof onderzoeken of alvast een mooi verhaal bedenken. We
hebben samen een goede mix, praten niet over koetjes en kalfjes.
Kun je me horen? vroeg ineens iemand uit het duister.
Dat was een vraag die op een antwoord aast. Ik zet de lamp aan
en zag een vage belofte zitten. Die had het duidelijk moeilijk. Hij
zat te zuchten en te steunen en leek wel verstijfd te zijn in het
midden van zijn lied.
Ik zei: vertel eens iets over het kleurenspel, waarop hij luid jam-
merde: het zijn allemaal coulissen…alles is nep.
Dan zijn wij mottengezelschap, kraaide ik verder. Mijn hond deed
één oog open, vond het wel grappig. Kijk, vervolgde ik, wij leven
met de vensters vol blinde teksten, wij klagen over de donkere
nacht, maar waar is de blik van het kind gebleven?
De vage belofte beaamde het half snikkend, verviel weer in zijn
eindeloze klaagzang en deed de deur dicht met een: Het zwart
van de nacht is niets anders dan de kleur van de doden die naar
ons kijken…
Dat doen ze omdat ze de tint van overrijpe pruimen willen ont-
houden, wist ik daarop weer.
Ineens waren mijn hond en ik niet meer moe en stapten op, op
de woorden van een tijdelijk populair liedje. Dat loopt lekker.
Nog vreemder: de droom spatte uiteen, een lepel viel op de vloer,
wolkenvelden spitsen uit het westen.
Deze dag zou niet middelmatig zijn.

Donker

Nachtneger, 1997, bewerkte foto

1997_nachtneger_bf

Zwart werk

Eeuwen oud is het beeld een neger in de nacht zie je niet.
Dat stamt natuurlijk uit en andere, koudere wereld. Blankenpraat.
Het doet me denken aan een oud kindertijdrijmpje:
Tien kleine negertjes.
Een kinderversje om je taal te ontwikkelen, waarin na elke strofe
een negertje verdwijnt.

Tien kleine negertjes gingen uit eten langs verre wegen.
    Eén stikte in zijn drankje – toen waren er nog negen.

    Negen kleine negertjes praatten tot diep in de nacht,
    Eén kon niet wakker worden – toen waren er nog acht.

    Acht kleine negertjes kwamen op een eiland aangedreven,
    Eén zei, dat hij niet verder wou – toen waren er nog zeven.

    Zeven kleine negertjes kapten hout met een kapmes,
    Eén sloeg zichzelf in tweeën – toen waren er nog zes.

    Zes kleine negertjes hielden een honingbedrijf,
    Eén werd gestoken door een bij – toen waren er nog vijf.

    Vijf kleine negertjes kregen met het recht gemier,
    Eén kwam terdege in de knoei – toen waren er nog vier.

    Vier kleine negertjes gingen naar zee en zie,
    Eén rode haring verzwolg er een – toen waren er nog drie.

    Drie kleine negertjes gingen naar Artis mee,
    Eén grote beer drukte er een fijn – toen waren er nog twee.

    Twee kleine negertjes gingen naar het zonnebad heen,
    Eén schroeide de zon een gat in zijn bast – toen was er nog
    maar één.

    Eén klein negertje bleef helemaal alleen.
    Hij hing tenslotte zich maar op – dus bleef er toen niet één.

Er bestaan varianten van dit rijmpje, het loopt ook wel eens
positiever af, bijvoorbeeld:

    Dat ene kleine negertje
    Dat had je moeten zien
    Dat trouwde met een negerin
    Toen waren er zo weer tien

Zulke versjes mogen niet meer. Hetzelfde aftelthema zie je soms
in een andere vorm terug, zoals in een film:

Een film speelt op een eilandje voor de Engelse kust.
Tien personen krijgen een uitnodiging van een vage kennis om
een weekend in een landhuis op het eiland door te brengen. Op
de eerste avond krijgen de tien gasten via een grammofoonplaat
te horen dat ze stuk voor stuk worden beschuldigd van een
misdaad. Meteen daarna valt de eerste gast dood neer.
Als een aantal uren later een tweede gast dood wordt gevonden
slaat de angst toe. Er is een moordenaar en omdat ze slechts met
z’n tienen op het eiland zijn moet één van hen de moordenaar zijn.

Hoe dit afloopt laat zich raden. Zulke dingen beleef ik nooit.

 

Beller

Open mind, 2000, bewerkte foto

2000_open mind_bf

Doodlopend straatje

Ik zal je vertellen wat er net is gebeurd, nog geen uur geleden.
Ik zat aan mijn bureau te werken, er werd aan de deur gebeld –
ik vertel je zo wie het was – en ik schrok me rot, want mijn bel
is nogal luid en plotseling. Ik stond op om naar de voordeur te
gaan, toen zag ik iets op de muur geschreven, dwars over een
schilderij. Ik slaakte een verbaasde en boze kreet en vergat
daarna de deur open te doen.
De beller bonsde daarna kort op het raam, waardoor ik nog eens
een hartaanval kreeg. De persoon zei: Doe snel open er ligt iets
op de stoep! Je moet de politie gaan bellen!
Ik keek dus even door het raam, aan de veilige kant en er lag
inderdaad iets op het trottoir. Het kon een oude hond of een vies
schaap zijn. Moeilijk te zeggen.
Zo zo, wat heftig zul je zeggen en hoelang lag dat geval er al?
Ik denk dat dat beest of geval er al drie dagen lag. Ik kom
niet zoveel de deur uit moet je weten, ik heb genoeg in huis.
Een dag of drie de pijp uit en niks merken is best lang, vind ik nu.
Totaal opgeblazen was-ie. Dat doet de natuur om iets duidelijk te
maken. Als ik nog langer had gewacht was het dier vast boven de
vensterbank uitgekomen en dan had ik het wèl gezien. Dus die
persoon had mij helemaal niet hoeven storen. En waarom belde
hij zelf eigenlijk niet de politie?
Ik deed dus niet open. Belde niemand, sloot de gordijnen en ging
gewoon verder met mijn werk.
Later bleek dat het geen dier was maar een mens, las ik in de krant.
Er misten wat menselijke delen, vandaar dat ik dacht dat het een
beest was. Toch wel wat vreemd zo midden in de stad.