Artis

Rouwroek, 2013, bewerkte foto

2013_Rouwroek_bf

Grijs

ik ken een Artisvogel
hij lijkt bijzonder echt
een fladder vliegengod
zo groot, zo stil
op dorre takken
speelt hij inktvlek
of buitengewoon
volmaakt

ik ken een Artisvogel,
spanwijdte zes meter,
met dwalende speurogen
golft hij menig mist af
hij is als vedermonster
wakker waakzaam
op zijn plaats gezet
uren verstrijken onberoerd

ik ken een artistieke vogel
zonder breekbare kleuren
hij is geen pronkpapegaai
het verlegen lichtvoetige licht
kleurt alleen de mandrillenkont
hij kan strengstrak zingen
deze grauwe rouwroek
praat niet met de doven

ik ken een artistieke vogel
luie geesten begrijpt hij niet
hij denkt snel, nooit traag
tussen de regels door
ontsteekt hij de waakvlam
voor dwaze dwaallichten
de aangewakkerde storm
zal alles verschroeien

(rouwroeken razerij)

Levende droom

Ik hoor niets, ik voel het,1997, bewerkte foto

1997_ik hoor niets-ik voel het_bf

Grote ruimte

Kan een ruimte te groot voor je zijn?
Volgens mij nooit. Te klein is een heel ander verhaal. Ik leef al
meer dan vijfentwintig jaar op die manier. Als je te klein woont
bestaat te groot eigenlijk niet, het komt niet in je op.
Een ruimte kan ook nooit te hoog zijn. Te hoog voor wat?
Het bloed van de verbeelding kookt bij nog al snel, misschien zelfs
wel constant. Als een onzichtbare roman begint het elke dag aan
een eigen leven. De blijdschap in het hart laat merken dat het nog
meer dan echt is.
…O bloedende os van mijn verbeelding
   opgehangen tussen twee marmeren wolken
   je bloed druipt op alle dingen die ik aanraak
   of zie zie zo wordt de wereld van lieverlede
   geslacht gereinigd en gegeten…
schreef Lucebert in een gedicht voor zijn vriend Bert Schierbeek.
Het zou net zo goed ook op mij kunnen slaan, maar Lucebert
kende mij niet, alhoewel we elkaar ooit wel hebben ontmoet en
gesproken. We werkten in dezelfde ruimte, aten aan dezelfde
tafel. Voor hem een incident, voor mij een levende droom.
Gedichten schrijven voor vrienden is mooier dan familie hebben.
Vrienden gaan nooit dood, familie wel. Tenminste zo ervaar ik het,
zonder dat verder te verklaren.
In mijn dromen is het begonnen, dat verlangen naar een grotere
ruimte. Veel uitslaande armen vragen er om. Aan een verloren
lichaam heb je niets, dat laat je achter. De vleugels van het hart
klapwieken je naar iets moois. Daar ben ik van overtuigd. Mijn
vruchtbaar leven kreunt en trilt van genoegen en verbrandt on-
dertussen het zwarte, ongeduldige beest in mij.

Voorbij

Thinking of Bellocq, 1980, bewerkte foto

1980_thinking of bellocq_bf

Liedje van ooit

ik moet denken aan een lief
aan een gelijke in bed
zo echt en toch niet gewoon
bij uitdaging vraagt zij
niet voorbij het midden te gaan
ik struikel over warm en koud
stap terug, verbrand de angel
een luide kreet, zij komt klaar

ik moet denken aan mijn wereld
aan mijn klok die geen uren heeft
zo echt, dat ik bijna overloop
de vurige, vlammende liefde
is ontvellend heet
mijn hete vel wil springen
een bezitterige tong buikt uit
vindt zijn glibberweg

ik doof tenslotte uit
de wortel van mijn leven
de beloofde vuurgloed
laat alles los in vrede
uitgedoofde, werkloze zenuwen
willen de nauwe gang
nog altijd binnen gaan
het genot is ineens schroot

dat is het sprenkelend lot
waar de illusie dooft
ik kus de herinnering aan die kussen

Museaal

Die nacht, 2002, bewerkte foto

2002_Die nacht_bf

Tijdslijn

Ineens ben je dat: museaal. Het getal dicteert dat zo.
Zelf ervaar ik, als beeldend kunstenaar, dit als een beeld van onze
inflatietijd. We hollen voornamelijk achteruit. Door toedoen van
media als computer en Internet heeft de visuele cultuur een nogal
explosieve groei doorgemaakt. De scheidslijn tussen hoge cultuur
en populaire cultuur lijkt te vervagen. Ik weet niet of dat nog wel
te herstellen is. Misschien maak ik dat niet eens meer mee.

Tegenwoordig ziet kunst er vaak uit als vluchtige reclame. Hopelijk
is dat schijn en is het veel complexer. Het kan ook zijn dat ik de
betekenis niet herken. Misschien ben ik minder goed in het voorbij
snellen, omdat ik denk dat iets langer mee moet gaan. Misschien
moet ik meer ambigu zijn en niet luisteren naar mijn belegen
ideeën. Even de tijdslijn bijstellen.

De kijker ontsnapt al zappende is mijn idee. Als je kijkt hoe snel
mensen langs het gehangen werk lopen kom je ergens uit op een
gemiddelde van vijftien seconden per werk. Langdurig en gecon-
centreerd kijken blijkt steeds moeilijker. Dat heeft niets met de
ruimte te maken. Men is zo geworden door de overkill aan beelden
per dag. Om te overleven is men doof afgestompt.
Al gauw wordt je in een verdacht hoekje geplaatst door dat men
denkt dat het herhaling is. Herhaling wordt dan geassocieerd met
de kopie of de vervalsing, met gebrek aan vernieuwing.
Dat is iets vreemds, er hangt ongeduld in de lucht.
Is er een wel origineel, is er wel referentie-exemplaar?
Zo simpel is het niet, het is nooit een lineair proces. Alles loopt
door elkaar, een ervaring van het eerste exemplaar wordt mee-
genomen naar het volgende. Authenticiteit is een precair punt.
Ieder ding bezit van nature iets in zich wat zich niet laat herhalen,
maar tegelijk zijn er zoveel opspuitende bronnen. Tussen elke uit-
voering zit een verschil. Niets is hetzelfde.
Dus is het onzinnig om je er mee bezig te houden.
Ik houd me vast aan: ik ben een tekenaar, die ook schildert en een
schilder, die ook tekent. Dat is voldoende.
Het werk exposeren is weer een ander verhaal.
Dat is schone schijn.
(Plato zei al: kunst is verdubbelde schijn, kopie van een kopie)

Leegte

Verwerking, 1987, bewerkte foto

1987_verwerking_bf

Andere tijden

Ooit, in koude tijden, heb ik eens gegeten bij vreemde, magische
mensen. Zij waren beide kunstenaar en hadden voor alles begrip.
Beide zo dun als een lampenglas, bleek en altijd perfect zwart ge-
kleed. Hun hele leven leek trouwens voornamelijk zwart-wit.
Zij hadden een vrij groot huis op het platteland en konden goed
leegtes creëren. Ze brachten de leegte tot spreken, zeiden ze op
een manier dat je het niet waagde anders te denken. De leegte
komt tot spreken om ervan te getuigen, orakelden zij. Het was
een openbaring waar je het koud van kreeg.
De woorden woonden volop in dat huis. Woorden bleven maar
komen, oorstrelend en vooral leeg. De leegte nodigde uit, waar-
door verwondering op de gezichten kwam. Soms zag je zelfs
overgave, extase. Onschuld, genot en bevruchting wisselden el-
kaar af. Je werd als het ware steeds opnieuw geboren in dat huis,
wat op zich heel prettig is.

Ik was hun een tijd uit het oog verloren, maar las in een rouwadver-
tentie van een landelijke krant dat één lampenglas was gestorven.
De andere wilde daardoor niet meer. Het schijnt dat hij met veel wil
zichzelf de ruimte in dreef. Ergens bleef hij nog wel achter, maar
maakte geen deel meer uit van het aanwezige. Hij werd levend
dood, verdween in eeuwige rook om bij haar te zijn.
Anderen vinden dat leven in alsof.
Die leven dan ook op een zeepplaneet.

Stotterwoord

Plant op tafel, 1969, bewerkte foto

1969_plant op tafel_bf

Nieuwe start

Licht moest er komen in het huis en licht kwam er. Licht en hoogte.
Ademruimte. Hij wou een huis waar alles nieuw was. Een huis
zonder herinneringen.
Want wat heb je aan herinneringen? Misschien zijn een paar van
belang. Zijn herinnering liet hem allang in de steek. Hij zou alles
willen vergeten en alleen maar poëzie en wat anders willen schrij-
ven. Het liefst met hersenen die even gevoelig zijn als de huid van
de vingers van blinden.
Je kunt jezelf net zo veranderen als de ruimte rondom was zijn
stelling. Sterker nog: je kunt zelfs zeggen dat niets je meer interes-
seert zonder daarbij ongelukkig te zijn.
Dus schreef hij over gelukkige gedachten op gelukkige dagen.
Op het schoolplein voetbalden kinderen in trainingspakken. Verderop
had een werkster een hoop dorre bladeren in brand gestoken. De
herfst rook lekker. Het knetterde grote regendruppels. Men ging nog
lang niet naar huis. De plant stond nog midden op de tafel. De stad
werd steeds bonter, het weer steeds zonniger.
Om kort te gaan, hij luisterde die dag veel naar muziek.
Hij had een rustgevende plaat van Pink Floyd, waarop je heerlijk
kon insluimeren en ver wegdromen. Blauwe wolkjes verschenen
vanzelf in de woonkamer. Zachtmoedige dieren nestelden zich
voorzichtig tegen hem aan. Mooie kleuren ontwikkelden zich traag.
Hij was onder de indruk van zichzelf. Moest er bijna van huilen.
Amper tien minuten later stortte hij in het voorbijgaan in. Zomaar.
Tot hier was de lijn getrokken. Je moet nooit verder gaan als de
bocht. Verderop wordt je overal herkend en bekeken.
Hij voelde zich te klein voor deze grote ruimte.
Deed het licht uit. Sloot de ogen.
Puntjes groen en geel passeerden in een heftige krioel.
Hij voelde zich een in stukken getrokken stotterwoord.
Hoe dan ook, wij ruilen niet!

Dichterlijk

Testa Rosa, 2001, bewerkte foto

2001_testa rosa_bf

Zacht en eros

Op een zolder vindt ik een notitieboekje en stop het snel in mijn
zak. Notitieboekjes op zolder zijn cryptisch en bewaren geheimen.
Thuis lees ik:

                  Alles blijft, niets gaat verloren, denk je.
                  Alles is terug te vinden langs de wegen.
                  Je naait je een beschermend masker.
                  Je kleed je om onheil af te weren.
                  Je verzamelt dieren rond je huis.
                  Je noteert en registreert alle geluiden.
                  Je steelt alle bagage uit het alledaagse.

Daarna kwamen er nog een paar doorgehaalde zinnen. De persoon
die dit ooit heeft geschreven moet wel goed georganiseerd zijn. Hij
of zij zocht naar een geordend evenwicht, maar twijfelde ook aan
van alles. Dat zie je door de toevoeging in de eerste zin: denk je.
Er spreekt een zekere teleurstelling uit, misschien. Al doe je nog zo
best, het zal nooit zo gaan als jij wilt, zoiets.
Al doorbladerend vond ik nog iets:

                   Er zijn problemen met het licht.
                   Soms verzwakt het licht in geringe mate.
                   Ik ben de enige die het merkt.
                   De laatste dagen wordt het erger.
                   Soms werkt het licht niet op de overloop.
                   Ik steek vooraf kaarsjes aan.
                   Zet die bij een foto van Suuz.

Vreemd om dat laatste erbij te noteren.
Vooral Suuz prikkelde mij. Wie is toch die Suuz? Een zus?
Ik voel aan dat het hier om een geliefde gaat. Een geheime liefde.
Een onontkoombare liefde van hetzelfde geslacht. Ik weet het nu
zeker. Niet dat ik dat erg vind. Integendeel, zo lang ik maar het
gevoel heb dat alles een belangrijke rol kan spelen in mijn fantasie
ga ik door met de spokende aanjagers, associatie sentimenten, pra-
tende monden, oude elementen. Zo maak ik mijn verhaal.
Even kijken of ik mezelf ergens heb tegengesproken.
Valt alleszins mee, zo te zien.

Ouders

Duistere nacht, 1992, bewerkte foto

1992_duisrer nacht_bf

Blauwe kamer

Vooraf keek hij nog even in de gracht of hij een gedicht zag drijven.
Weer niet, dus stapte hij naar binnen. Nou ja stappen, zijn beweging
was eigenlijk meer peddelen. Het water zat hem kennelijk nog in het
hoofd. Zo is het, zei hij tegen zichzelf toen hij de kamer betrad.
De kamer ontving hem in een keurig, diep blauw. Het was een kamer
van het adellijke soort. Daar scheerde de poëzie langs de mensen,
het raakte niets. Schrijven bleek een vak te zijn.
Hij ging op de gevaarlijk gevleugelde bank zitten en dacht: Nu moet
ik tussen de regels door het correcte voelen. Anders mis ik het
vooroorlogse speelgoed van mijn dode ouders.
Stilzittend dacht hij:
Ouders zijn kwellers als het er op aan komt. Baby’s zijn per definitie
de zwakkeren. Ouders tortureren er maar wat op los. Puur machts-
vertoon na de voortplanting. Uit wraak voor hun eigen onmacht be-
schuldigen zij hun kinderen van alles en nog wat en noemen zichzelf
welgeschapen. Kinderen moeten overal tegen kunnen en flink zijn.
Maar kinderen wonen niet in de ouders, ze herkennen ze hooguit,
maar dat vormt nog geen hechte wereld. Als kind ben je ten prooi
aan je ouders. Je komt uit twee mensen. Uit dat gegeven is het te
snappen, al dat tweesporige.
Als ik nu voor het laatst in slaap val, hoop ik dat ik nergens aan
denk. Toch denk ik nooit aan de dood. Ik heb een reddende, tijdelijke
vergeetkracht, zoals de meeste mensen.

Kortom, hij stond weer op. De bank bracht niet veel goeds.
Buiten floot een nachtegaal. Dat was ik, zei hij en nam niets terug.
Er is altijd wel een denkniveau waarop je geniaal bent.

Naamloos

Territorium, 2001, bewerkte foto

2001_territorium_bf

Vrije wandeling

Een naamloze verteller had last van een stil oog en moest naar de
dokter. Die schreef hem lange kunstwandelingen voor. Hij moest
iedere keer net zo lang lopen tot hij de wandelaar in hem onder de
duim had gekregen.
Vol goede moed begon de verteller aan deze opdracht.
Echter, het enige wat hij onderweg zag was de lege buitenwereld.
Het werkelijke landschap was omlijst door een kleurloos stuk lucht.
Alle twijfel zat in een slordige aangebrachte blinde vlek. Hij zag nog
steeds niets tot zijn grote spijt.
Terwijl hij zo diep liep werd het hem duidelijk: je kunt een ander niet
duidelijk maken wie je bent of wat je ziet. Je blijft een eigenaardige,
binnenvallende vreemdeling, die zichzelf vrijwillig bezet. Vice versa.
De verteller was nu eenmaal iemand die intens gesteld was op zijn
strikt persoonlijke levenssfeer en het scheiden van alle ruimtes in de
openbaarheid.
Niemand kende hem zo echt als hijzelf.
Het was gewoon niet uit te leggen.
Toen hij dat zeker wist zag hij de wereld anders. Niets leek op het
geziene. Gewone dingen werden vreemder dan ooit, wat op zichzelf
weer prachtig was. Hij werd er verslaafd aan.

Later, als negentigjarige en bedlegerig, wist hij dat alle wetenschap
via zijn dakraam naar binnenkwam. Daarbij betastte hij regelmatig
zijn onbetrouwbare geheugen. Voelde zich hoe dan ook een groot
genie in eigen huis en bed.
Er was veel kunst in huis. Logisch.

Kwalijk

Op zoek, 1986, bewerkte foto

1986_op zoek_bf

Herhaling

Aan de oppervlakte van mijn herinnering drijft iets van de gouden
glans, die op het water ligt wanneer de laatste zonnestralen erop
schijnen. Ik zie mij als het meer dat ik heb bedacht en wat ik in dat
meer zie ben ik zelf. Ik weet niet hoe ik dat beeld of symbool moet
uitleggen. Wel weet ik dat het ergens met mijn grootvader te maken
heeft. Dat voel ik zo en dan is het ook zo.

Misschien hoort het denken van zoiets wel bij de kwalijke dingen
van het denken. Wie met zijn verstand denkt is verstrooid, wie met
zijn gevoel denkt slaapt, wie met zijn wil denkt is dood, las ik een
keer.
Ik denk met alleen mijn verbeelding, dus dat zit vast goed.
Hoewel mijn grootvader in hetzelfde jaar stierf dat ik werd geboren,
heb ik toch een beeld van hem. Hij komt regelmatig rondspoken,
meestal zie ik alleen zijn bleke, kale hoofd. Dat zal ook wel met dat
denken te maken hebben. Heel enkel is hij slechts een schimmige
schaduw of een donkerbruine weerkaatsing in het water waaruit
groene algen opstijgen.
Als ik dan stil sta en staar, gaat het water als vanzelf rimpelen en
pas als ik dan ga nadenken trekt de zon zich snel terug. Jammer!
De natuur heeft zo zijn eigen eigenaardigheden.
Van alles wat gezegd of gezien wordt, blijft slechts de donkere nacht
over, vol van de dode glans van de meren in een kale, vloeiende, natte
en sinistere vlakte zonder wilde, witte eenden.
Dit heb ik zo beschreven, maar niet gezegd, op 23 januari 2011.