Nerveus

Steunhand, 2011, computertekening

Zenuwpil

Als alles lust is, dan breekt het zweet met gemak gelig nat uit.
Zwijgen zou werkzaam zijn, maar dat kan alleen met de mond
vol vruchten. Het doet pijnlijk zeer als een beschuit etend vals
gebit van een zonderling. Die schrijven brieven voor geld.
Tenminste, dat vertelde een rusteloze nacht mij eens.
Diezelfde nacht vond ook dat dieren de stilte ontsierden, daar was
ik het ook al niet mee eens. Geluiden kunnen nooit ontsieren. Een
verse regenbui schildert de opspattende plassen. Ja toch? Applaus
is hier niet op zijn plaats, het hoeft immers niet, het is iets moois
dat vanzelfsprekend is. Bewaar het handgeklap voor iets anders.
Wolken bootsen boten na en botsen daarna weer andere vormen.
Soms meende ik vreemd genoeg de wimpers van een wandelaar
te herkennen. Dan hoorde ik weer iemand heel ontredderd zingen.
Zo lichtvoetig had ik het nog nooit gehoord. Prachtig!
De zenuw man is een supersnelle man. Hij nerft ruimdenkend.
Luie geesten begrijpen hem niet. Hun trage geest bedwelmt hun
altijd te dichtbije horizon. Met een weemoedig gebaar herkauwen
ze het oude.

Groen en geel

De verbeelding, 2011, computertekening

Ergernis

Als allereerste nemen wij afscheid van de groene boomtoppen.
Als de vleugels het laatste uit de lucht verzamelen en wij varen
in de beschutting van onze jeugd, dan draaien we als de dood aan
het kompas in ons hart.
Waarom bedenk ik dit nu? Wat wilde ik zeggen? Ben ik jaloers?
Ik denk dat ik wat duizelig werd van de vingerafdrukken van het
licht. Zo werd ik een tiran van de herinnerde klok.

Kijk, de hemel likt zijn wonden graag in de vijver.
Sterren reserveren de nacht voor hun theater, de bergpas gaat de
maan tegemoet…..
Maar wat moet ik met die wetenschap?
Als ik weet dat de zon haar oogverblindend scherm kan trekken,
wat moet ik dan nog? Alles is daarna blind, verlies, niks, nada.
Ik ben een bewegende vreemdeling op een kale weg. Meer niet.
Nu is het wel zo dat iedere brug een gat in de lucht springt en dat
bouwterreinen verdampen door het zinderend bouwlicht, maar dat
maakt alles niet echt gemakkelijker. Dan begint het pas!
De taaie taalkwaal van een volwassene wappert jammerlijk op de
blindheid van de jeugd. Op de hoogte van de jaren, bij het eindpunt
van je eigen vader, loop je met grote passen door de velden van je
voorthobbelend verleden.
Daar kan ik me dus vreselijk aan ergeren.
Waarom doe ik dat? Het is zinloos.

Kleur

 

Achter de kleur, 2011, computertekening

Iets anders

Die niet en die niet en die ook niet. Eh…
Het is een meeslepende melodie van lange en brede kleuren. Een
soort eb en vloed. Als solozang je niet meer behaagt komt er van-
zelf een nieuwe harmonie. Tussen degene die lijdt en kastijdt leeft
het klakkeloze gokje. Die schommelt in een grote wiebelwaagschaal
vol dolle woorden.
Pak maar wat je nodig hebt.
Met wat geduld heb je zo een nieuwe melodie. Een krekel of nachte-
gaal zou barsten van wilde jaloezie. Mensen kunnen veel als ze het
toestaan. Van het onmogelijke mag je nooit iets, daar moet je maar
niet naar luisteren, het zijn je verkeerde ouders.
Toen ik laatst in het tijdverdrijf van de nacht was gaan dansen,
dacht ik daaraan. Platte voeten willen ook wel eens swingen. Als
charismatische rebel ben je dat verplicht, anders gaan de maden
zich alvast oprekken. Tijdens dat dansen verstomden de molmige
mummies en wankelden lawaaierig naar de grond. Ik schrok wakker.
Hoe dan ook, een beetje kleur, een elfendans uit pigment, kan geen
kwaad. Ik moet zeggen dat alles, maar dan ook alles, wat grijs en
grauw is kleur verdiend. Die kwijtschelding geeft een mooie erfenis.
Er is veel zelfvoldoening bij het kleurvoltooien, dat spreekt voor
zich, daar hoef je niet voor te studeren.
Nog een vingerwijzing:
Maak er geen rompslomp van, ruim de vloekende draken op, anders
krijg je een kluwen zonder eind. Rol alles af, ruim alles op.
Doe daarna de deur achter je op slot en besluit hem voortaan altijd
dicht te houden. Geef de grijzen geen kans.

Teken

Grijs water, 2011, computertekening

Tekenen van grijs gedraaid geluk

Tekenen beschouw ik als het meest hartstochtelijk werk wat bestaat.
Werken aan een tekening, hoe groot of klein ook, brengt mij in een
staat van groot geluk. Dan ben ik helemaal totaal één met mijzelf.
Bij schilderen is het meer een logisch verlengstuk; ook mooi.
Werken aan een tekening grenst aan een waanzinnige euforie.
Alle vermoeidheid of somberste somberden lossen als sneeuw voor
de zon op. Er zijn ineens geen tegengangers meer. Je bent totaal
koning in je mini monorijk.
Tekenen is een staat bereiken waarin alles monistisch wordt, dat wil
zeggen alles vloeit voort uit een verschijnsel, in dit geval mijn
complexe geest.
Het is een heerlijk gevoel, een besef van grote eenheid.
Als tekenaar ben je je eigen God of grote goedheid.
Waarom is de geest van de tekenaar zo complex? zul je je misschien
afvragen. Dat komt omdat hij mens is, dieren doen dat niet.
Als ik teken denk ik niet aan de beschouwer, die is op dat moment
een imaginair persoon, ik denk ook niet aan mezelf, want op dat
moment ben ik misschien ook wel een imaginair persoon. Ik doe.
Dat is het mooie van het gevoel van trance of extase. Tijdens het
tekenen schep je een ander ego. Je bent een bewuste geest geworden,
een kern waaruit alles voortvloeit.
Wat precies die kern is en waar die ligt hoef je niet te weten, dat is
iets voor zoekende kunstvorsers (vermomde psychoanalytici).
Mijn eigen web bestaat uit mijn geheugen en bewustzijn.
Ergens blijft nu het woordje mededogen hangen. Ik weet niet precies
waarom.
Men zal het mij vast binnenkort gaan vertellen, vermoed ik.

Tussen 1996 en 2011

We liepen onze wegen, 1996 – 2011, computertekening

Rare ontmoeting

Die dag begon hij rond te slobberen, het leek hem leuk. Vooral de
verbaasde reacties van anderen deed hem goed. Als hij vlak voor
iemand stond deed hij met een grote zwaai zijn jas open en zei:
kijk, de werkelijkheid kent geen schaarste om snel te vervolgen
met gulzig is mijn zichtbaar zwijn. Men deinsde vol ontzag terug.
Ware schoonheid liegt niet.
De slobberatleet, driedubbel bemand en goed geschoren, genoot
van hun schrikreactie. Tot de nederlaag van het avondrood bleef
de stakker zich herhalen. Floeps jasje open, floeps jasje dicht.
Steeds bleker werd hij door zijn afdekking, totdat hij zo wit was
als een pasgeborene. Albinowit is kwetsbaar.
Ik ben slechts vluchtig aanwezig wilde hij ook nog wel eens zeggen.
Dat gold niet voor zijn zwijn, zijn bezem, nee zijn plumeau, die
moest regelmatig luchten, die moest het schaamrood op andermans
kaken brengen. Het stralend laten schrikken was zijn grootste ding.
Kortom de slobberjak woonde in zijn eigen verwaande nut en
wenste dat zijn kwaal nooit over zou gaan. Eerlijk gezegd hoopte
hij nog eens een maagd te zien wegsmelten om hem te bevrijden.
Dan pas zou hij echt gelukkig zijn en voor altijd verdwijnen.
Sterven in een geopende jas, daar hunkerde hij naar.

2011

Rainy Day, 2011, computertekening

Grijze dag

Je hebt vaak van die herfstdagen dat het licht zwaar blijkt te zijn.
De regen geeft de duisternis een kus op de kaken. Je oogholten
kunnen het licht niet echt vinden, er hangt dof ijzer voor.
In die dagen schilferen de misbaksels buiten. Als bleke broden kwa-
men ze ’s morgens nog uit hun lakens, zetten zich slap in het zadel
om iets te gaan doen. Dat iets werd snel niets, want deze misbaksels
kunnen niet bakken, zij lossen op in de aanhoudende motregen.
Daarna zijn alle praatjes en smoesjes over om plaats te maken voor
een roze belofte. In de kinderlijkste kleuren, tussen alle kieren en
speten groeit al het schoons op de verse kluiten wat je alleen met
rozenogen kunt bekijken.
Is het wel goed met je, hoor ik je nu zeggen.
Jazeker, ik staar in het water, terwijl mijn tanden schudden. Kalk en
azijn voeren kennelijk een strijd. Aan de andere kant voel ik me niet
ongelukkig, ik zit met gemak met mijn kartonnen rug tegen de war-
me cv, om maar iets te noemen.
Nee, mij hoor je niet klagen, iedereen zou trouwens eens op moeten
houden met dat zuchten en klagen, daar zou de wereld een stuk lich-
ter van worden. Misschien versnippert de nattigheid zich dan om te
verkleinen tot een groot niets en stopt de regen uiteindelijk.
Mijn toereikende grond kan niet worden afgeplakt, het is te groot.
ik ben niet gekooid. Sterren stralen eigenlijk alleen voor mij.
Als ik loop stuift het zuiver zand uit ontzag regelrecht de grot in.
Mijn weg is altijd vrij.
De regen is overigens al lang gestopt zie ik nu.