Wankelman

IT = IT = O.K., 2012, boek 101, pagina 35

Die avond

De schilder die niet schilderde bewoog alleen op gevoel, voor zover dat dan kon.
Hij werd opgegeten door zijn beelden. Zijn eigen hand was zijn eigen hand niet
meer. Zijn hand was een bakje geworden. Een holte waar je iets in kon stoppen.
Toch voelde hij nog steeds de gloed van eigen kunnen. Een gloed om niets mee
te kunnen doen is net zoiets als een lege rivier voor een vis.
De schilder die niet schilderde keerde langzaam, met moeite terug. Zijn voet
sleepte zachtjes. In de stromen van nieuwe schemeringen kwamen de beelden
opnieuw te voorschijn als goudsbloemen in de straat.
Alles kreeg een nieuwe, langzame tijd. Er was weer morgen.
De schilder die niet meer schilderde liep naar de andere kamer. Zijn ex-vriendin
zag hem wankelen, maar greep niet in. Ze vertrouwde op het oude, zijn geluk zou
hem verder brengen. Zij volgde hem en pas toen hij echt uitschoot en viel ging zij
naast hem liggen. Hij ging zijn hoofd op haar schouder leggen, keek gelukkig. Een
macabere magie hing in de lucht, die avond. Alles zonder kus.
Er is nog veel soep, zei ze bij het opstaan, ik moet nu weg.
Hij humde tevreden aan tafel en schilderde met grote letters IT = IT.
Daarna moest hij erg lachen, zonder om te vallen. Zijn ogen rolden flink, alsof hij
zich afvroeg of iedereen in het publiek alles wel had gezien.

Kleuter

Negatief persoon, 2006, acryl, 100 x 80 cm

Donkere dagen

Als op de dagen dat er onweer in de lucht hangt, hoor ik de straten hardop
praten, elk met een eigen stem. Straten praten met rimpels en galmen lang na.
Meestal van oost naar west. Pas als de somber neerplenzende regen de lucht
weerlucht maakt, pas als de lucht niet meer verkeerd wil zijn, kan de straat weer
stil zijn voor zolang het duurt. Eerst moet de kletterende regen overgaan in een
zacht ruisen. De straat is geduldig. Het rumoer neemt beangstigd af. De bliksem
neemt nog één keer woedend afscheid en mag niet meer zijn.
De verstarde hoofden achter de gordijnen ontspannen zich zichtbaar. Het hart wil
niet meer in de keel kloppen. We zijn zo gevoelig moet je weten.
In de nieuwe ijzige stilte lijkt het alsof er net iemand gestorven is. Loodzware stilte
is niet aangenaam. Hopelijk gaat er een kind naar buiten. Kinderen houden niet
van klaagvrouwen, hun werkelijkheid is nog klein.
De ruiten voelen nog koud aan de vingers door de forse onweersbui. Het is een
wonderbaarlijke werking van de natuur. Ineens ben ik weer in het eerste huis van
mijn kindertijd en hoor een tank lawaaierig rijden. Een rupsband springt kapot. De
soldaten moeten het snel repareren. Een kapitein vloekt en tiert dat ze op moeten
schieten, waardoor een soldaat zich ernstig aan de pols bezeerd. Het bloed spuit
op het trottoir. Ik sta er een meter van af, met de handjes veilig op de rug, ben vier
jaar. Ik heb het echt beleefd en wist dat ik niets thuis moest vertellen.
Een verse regenbui zal alles weer wegspoelen en dan word je niet meer geloofd.

René D.

Phantom Expo, 2010, tekening, A4

Schilderkunstige oefening

Hij schrikt van al dat wit en zwart en weet dat zijn honger grauw is. Grote honger
naar kneedbare ruimte voedt de geest, zeggen ze, maar volgens mij zien we door
de wimpers van de melancholie pas de honger. De stem van de meester is vaak te
bedeesd of weg; de frisse wind lijkt mierzoet. En als je hersens ineens niet meer
werken?
Dan neemt iets anders het over.
Zo ook bij René Daniëls.
Veel is zijn revue al gepasseerd, nu is hij een zogenaamde vergeetal geworden
volgens de geleerden. Ik vraag me dat af. Het is maar net hoe je dat bekijkt.
Het kan natuurlijk ook zijn dat hij ons spaart en er voor kiest om de meest veilige weg
te bewandelen om zo zichzelf zo veilig en zo oorspronkelijk mogelijk te houden.
Soms  is het ook veel beter om te zwijgen. Beroemd zijn is niet altijd prettig.
Hoe ontstaat eigenlijk een beeld, vraag je je misschien af?
En wat is de relatie tussen teken en betekenis? En als je daar ook nog eens taal aan
toevoegt, wat gebeurt er dan? Hoeveel parallellen heeft een kunstenaar eigenlijk?
Ontelbaar? Is je geheugen ook kunst?
Zo kun je je veel afvragen en loszingen. Je zweeft van het ene vlakje naar het andere
en plakt daar wat nabeelden aan vast en klaar is Kees, je hebt ineens een nieuw werk
gecreëerd. Niets is honderd procent oorspronkelijk. De connectie tussen herinnering
en locatie speelt daarbij een belangrijke rol in die schilderkunstige oefening.
Dat weet ik dan weer wel.

Kaalslag

Dante Doubt, 2000, tekening, 95 x 65 cm

Twijfelman

Iemand had veel last van boze elementen. Hij emmerde er flink mee door, op zoek
naar applaus. Donder en bliksem snotterden zachtjes mee. Als geile gifmenger
zocht hij flinke puinhopen. Bovenop die berg overzag je met gemak de net aange-
richte kaalslag. O zo handenwringend mooi.
Maar toen iemand van het volk zei dat hij schijnlimonade schonk in plaats van
klare wijn, sloop de piepzak vol geniep naar binnen. Piepzakken voelen zich altijd
welkom. Er gaan zelfs verhalen dat ze stukken van je bil snijden, zodat je niet
meer lekker kan zitten. Of dit waar is weet ik niet, maar houd het wel voor mo-
gelijk. De piepzak is vast een jaloers misbaksel, geen troetelkind op het aambeeld
van de goden. Zij spreekt behoorlijk wartaal, kijkt graag naar koerduiven en lust
bovendien geen macaroni. Misschien ken je wel zo’n figuur. Er zijn er veel van.
Iets anders:
Dante had ook zo zijn twijfels. Zijn herinnering aan het vertaald gekwaak zat hem
niet lekker. Hij kreeg er grind van in zijn hoofd en verdwaalde in alle omhalen tot
hij bij de verlammende vergetelheid kwam. Daar kan je beter niet zijn, met zijn
tralies van gekleurde spijt moet je dan van alles afstand doen. Ook van de prettige
dingen. Je leven is daarna lang en verdoofd. Het sluitwit slurpt alles op.
Heel treurig allemaal.
Je kunt beter niet twijfelen, schade en schande zijn best aardige vriendjes.

Binnenlucht

Franz K, 1985, A4, gemengde techniek

Flinke feiten.

Soms voel je je een minderheid in een minderheid. Je mist het missen en vergis-
sen. Het is ver weg van wat het juist wou zijn. Hoofd en hart zijn wild en heet,
links en rechts waren nog nooit zo verdeeld. Opgeblazen binnenlucht ontsnapt
zonder reden. Onaangename geuren verspreiden zich in de nieuwe ruimte.
Op zo’n moment heb je misschien het meest last van fysieke afkeer. Vooral afkeer
van intriges, diplomatie, geheimen. Je stoort je aan alles. Al die pretenties van alle
anderen kunnen je niet snel genoeg gestolen worden. Die hooghartige uitsluiting
kan je je niet voorstellen.
Je kunt het niet geloven dat het zo is. Dat iemand zo kan denken is onvoorstel-
baar. De wereld is ziek. Die mensen houden zichzelf alleen maar voor de gek. Zij
hallucineren maar wat. Collectieve onzin.
Vooral de zogenaamde grote kenners van het onzichtbare grijpen veel te snel naar
de pen. Ze kunnen het niet laten om ons hun geheimen te vertellen of te suggere-
ren en schrijven bovendien ook nog slecht. Het is ronduit stuitend dat iemand in
staat is om zoveel klinkklare onzin uit te kramen in een taal die hij niet beheerst.
De duivel schijnt zich niet te bemoeien met grammatica.
Je kunt die schreeuwers dus maar beter wantrouwen als lagere schoolmeesters.
Trouwens dat ze vreemd zijn is al erg genoeg. Eenvoudige optelsommen laten snel
hun fouten zien. Twee plus twee is zomaar vijf.
Wat moet een mens al niet accepteren om zich staande te houden.
Iedereen leeft met zijn eigen geheime agenda.
Zo is het toch?

Geest

Achter de berg is daar de appel,1996, tekening, 50 x 65 cm

Doorkijkje

Ik kom graag iets te weten over geesten. Niet dat ik er maar iets
mee opschiet. Misschien wel niets zelfs, mijn interesse is waar-
schijnlijk niets meer dan zuivere nieuwsgierigheid.
Maar hoe kom je aan dit soort kennis?
En wanneer is het de beste leeftijd om er mee te beginnen?
Het is een zoeken naar de speld in de bekende hooiberg, waarbij
er nog een extra handicap is ingebouwd: je kan alleen maar loeren
door een sleutelgat, waarbij je op moet passen voor de tocht.
Ook vraag ik me af of mensen langzaam aan tijdens hun leven al
geest worden en niet pas na hun dood. En worden geesten ook
ouder? En is dat dan per dag? Voor het gemak ga ik er maar vanuit
dat geesten bestaan, anders heeft dit verhaal geen enkele zin.
Geesten kun je niet zien. Ze bestaan voelbaar. De geest zit in de
geest of volgens anderen in de fles en daar moet hij dan vooral
blijven, anders zadelt hij je ook nog eens op met grote zorgen. Dan
is de geest een beest. Volgens mij is de geest niet groter dan een
lichtpuntje.
Als hij dat haalt is het op zich al een wonder.

Vergrijzing

Dog does not eat dog, 2009, acryl, 80 x 80 cm

De vrije hand

Hij weet niet meer wat er vooraf is gegaan. Echt niet.
Het zeurt al de hele dag in zijn kop.
Waarschijnlijk is er sprake geweest van nieuwe onzekerheden.
Een onaangenaam vacuüm volgt dan snel.
Even later valt het woord ‘vergrijzing’. Een heel naar, niet passend woord.
Een soort oude, vage zwart-witfoto daalt op hem neer.
Thuis is nu even ver weg.
Zulke toestanden duren nooit lang. Bovendien, als dat wel het geval zou zijn,
zou je het niet eens herkennen. Zo snel passeert de tijd je.
Onverhoeds en tegelijk dient zich een groot gevoel van geluk aan.
Zoiets kan je niet van te voren bedenken. Je zou het hoogstens misschien willen.
Een paar momenten lang kun je er even van genieten, daarna rest alleen de
herinnering, die tenslotte weer even grijs oplost in de toestand van ooit en te
voren.
In geluk woont ook een vernielende wekker.
De tijdelijke tiktak is net kunst: het is anderen laten voelen wat wij zelf voelen,
hen bevrijden van zichzelf door hun onze eigen persoonlijkheid aan te bieden voor
hun bijzondere bevrijding.
Zoiets, maar dan heel anders, stelt hij zich voor bij iets dicht benaderen. Als de ver-
warring en de onrust slaapt gaat de emotie vrij vertalen om je een zuiver leven te
geven. Het is constant op zoek naar de verloren kinderjaren.
Hij heeft de sleutel van de deur en liegt niet.

Dankbaar

De terugblik, 2010, tekening, A4

Vreemde man

Hij was een Einzelgänger zei men. Eenzelvig, onbereikbaar.
Men praat wel meer onzin. Hij was gewoon gelukkig met zichzelf
en schreef mooie brieven voor zijn hoofdkussen:

Jij, die diep in mijn woud bent geweest en gevochten hebt met mijn
vocht, jij verdraagt mijn vluchtige dronkenschap.
Puur uit gewoonte laat jij mijn ogen iedere nacht weer sluiten.
Daar ben ik je dankbaar voor, dat weet je, want ik gehoorzaam je.
Geboren uit lichte veren en dons lig je graag onder mijn hoofd.
Soms omhels ik je of sla je in vorm.
Nooit zeg ik je naam, dat is te gevaarlijk, het zou mij wakker houden.
Jij beveelt, dus ik volg en slaap mijn slaap.

Steeds werd het briefje onder het hoofdkussen gelegd.
Altijd was het ’s morgens weg.
Klaas Vaak is een rover.

Alter ego

Zekere angst, 2008, boek 99, pagina 87

De andere ik

Een ander begrijpen is een illusie, niemand begrijpt een ander. We zijn immers
eilanden in de levenszee. Tussen ons stroomt de zee, daarom zijn we voor altijd
gescheiden. Hoewel eigenlijk iedere inspanning om meer van een ander te weten
ergens zinloos is proberen we toch. We willen een schaduw pakken.
Beter kun je tevreden zijn met wat er is. Jezelf begrijpen is al moeilijk genoeg.
In dit verband is kunst erg belangrijk: het heeft waarde omdat het je weghaalt bij
iedere waarheid. Je wordt beloond met iets nieuws en dat voelt fijn.

Over dit onderwerp hoorde ik laatst op een opening van een tentoonstelling iemand wat rond-filosoferen.
Hij wist zogenaamd niet of hij wel kon voelen, denken of zelfs bestaan. Hij was
niets en niemand of  volgens eigen zeggen heel misschien een zinloze, rond-
slingerende, onverkochte spiegel.
Ik dacht nog zijn hart is er niet bij, maar hij meende het echt. Dus vertrok ik
plotseling als een vlieg vanaf een stuk papier, ging naar buiten voor veel frisse
lucht. De witgroene lucht trok een donker en gemeen gezicht. Het zou spoedig
gaan regenen. Ik vertrok.
Buiten hoorde ik mezelf mompelen: Ik bezit mijn lichaam niet. Hoe kan ik er dan
mee bezitten?
Soms begrijp je je eigen ik niet.
Dan ben je weer helemaal  illusie.

Eindelijk rust

Gal, 2010, tekening, A4

Vreemde gedachte

Zij loopt sneller terug dan ze kan denken. Wil naar haar kamer gaan, aarzelt en
loopt door. Haar wandeling brengt haar uiteindelijk naar een park waar doodse
slaap heerst.
De steeds smaller wordende lanen laten de dode schoonheid, slaperigheid van de
stenen banken zien. Ze rilt en probeert het verdriet weer te voelen waarmee ze
over hem droomde vannacht. Ze verlangt.
Het lukt haar niet. Eindelijk rust. Ze is alleen en kalm. Dit zou een goed moment
zijn om je te bekeren tot een godsdienst, maar niets trekt haar naar boven, ook
niet naar beneden. Ze bestaat en dat moet voldoende zijn.
Eindelijk rust, ja een rust, een grote kalmte, zachte en nutteloze rust. Het lijkt
alsof alle gelezen bladzijden werkelijk leeg gelezen zijn. Er is niets meer te zien.
Alles is vage schemer. Iets omringt zichzelf met zichzelf.
Zij is een dromer. Zij heeft het geld om een dromer te zijn. Haar triestheid is
omringt door comfort en luxe. Zij peinst ziekelijk in een voorouderlijk kasteel.
Onzichtbare butlers doen de rest, zij dragen zorg voor het huis en voedsel.
Ineens krijgt ze een heldere gedachte: een mens mag zijn gezicht niet zien, anders
had hij op meerdere plekken ogen gehad. Misschien is je eigen gezicht zien wel
het meest vreselijke wat je kan overkomen.
De menselijk ziel moet zich voorover buigen om gebukt zichzelf in het water te
kunnen zien. Dat bukken moet wel symbolisch zijn.

Later thuis gooit ze alle spiegels stuk.
Even weet ze niet of ze nu is afgedwaald of niet meer weet hoe het moet.