Kus

Kiss it, 2012, boek 101, pagina 48

Goed gevoel

Hij keek naar de rimpeltjes in haar gezicht en dacht aan al
het onrecht wat haar was aangedaan. Het was overigens
niet aan haar af te lezen. Waarschijnlijk begreep ze veel.
Hij streek voorzichtig over de rimpels en zei lief: Het zijn er
steeds meer. Zij pakte snel zijn hand en zei: Blijf af, die zijn
van mij! Hij moest daarop glimlachen, ging terug op zijn
rug liggen. Wachtte af.
Toen omhelsde ze hem weer. Alles was goed. Het was zelfs
zo gezellig dat ze bijna ontzag kregen voor het geluk. Ze
voelden duidelijk het bestaan, die kolossale illusie en vroe-
gen zich tegelijk af wat echt en niet echt was (niet hardop).
Het voelde aan als een wonderbaarlijke dronkenschap zon-
der drank of kater.
Nu, in elkaar geklemd, giechelden ze opgewonden door.
Het buiten geluid van de kwetterende vogels gaf alles een
kalme indruk. Ze waren niet ouder dan de werkelijkheid,
niets was definitief, niets was hetzelfde. Tegelijkertijd
veranderde er niets, de aangename ontspanning bleef
hangen, ze spraken elkaar niet tegen. De zenuwen lagen
allang verstoft onder het bed. Hun kussen raakten snel de
tel kwijt.

Mestblije bloem

IT flower, 2012, boek 101, pagina 44

Bloemp

Iedereen weet dat de zomer glanst uit niets en overvloed.
De bloemen worden dan dubbel gewassen in mestblije
luchten. Als dan het kleffe mensenvet toekomst biedt dan
weet je zeker dat de aanstormende bijen hun honing zoe-
mend zoeken en vinden. De natuur gaat altijd voor en door.
De zomerlusten neuzen gelukzalig, tonen zich desnoods in
een priestergewaad of nog wittere doeken. De bloemen
woelen nog in hun bed van aarde. Hun stampers zijn ge-
teld, vruchtbaarheid kent haar weg.
Het zomert plichtmatig en de wolken snotteren licht, dat is
gunstig voor het groeisel. Waakhonden gaan heftig te
keer en worden later als handdoeken uitgewrongen. Ten
minste, zo ervaren zij het, terwijl de natte schoenen huive-
ren. Regen geeft veel narigheid.
Als een dobbelsteen vol in de duisternis schijnt de wereld
vol drinkers en eters te zitten. Wat een tranendal als je
daar in gelooft. Op dat moment zingt de aarde blij, die weet
wel beter, zij laat anderen zeuren en zaniken. Verrukt op
opwaarts laat het alle zwanen zingen in anonieme eeuwig-
heid.

Ouder

Kroeg of later, 2012, boek 101, pagina 55

Losse gedachten

Hij kijkt naar een leeg vel papier en vraagt zich af hoe hij
het zal gaan vullen. Beeld voor beeld maakt hij het vel vol,
voor jou, maar ook voor zichzelf. Van dat opvullen wordt hij
altijd heel gelukkig, gelukkiger kan niet. Het zijn zijn nood-
zakelijke gedachtebrekers. Anders wordt hij ziek.
Van zijn onafhankelijkheid geniet hij nog steeds. Misschien
wel omdat alles dan nieuw blijft. Hij kan nog altijd niet ver-
geten hoe hij als kleine jongen tevreden moest zijn met de
smaak van een ander. Geld vragen om iets zelfstandig te
kopen was er niet bij. Je moest maar tevreden zijn met het
gekregen product, het verkeerde.
Toen hij dus vrij werd door ouderdom, een werkelijk dom
getal, werd hij gelijk blij en ontdekte zijn grote innerlijke
verandering. Hij maakte belangrijke vorderingen, al kon hij
niet zeggen welke precies. Het geluk straalde en dat was
genoeg. Zijn ouders konden het niet goed geloven en ble-
ven maar invullen zonder te vragen. Schudden daarbij het
hoofd. Heel vermoeiend allemaal.
Dat was gelukkig toen, dat is nu voorbij en nu kijkt hij zo-
maar een leeg vel vol. Zijn hoofd staat nooit stil. Waarom
zou het stil moeten zijn? Elk hoofd heeft zo zijn eigen ge-
bruiken. Dat is geen ziekte.

Grijze haren

Beperkte dwaasheid, 2012, boek 101, pagina 55

Ver verleden

Hij kon goed wederzijds vergeten en zette vaak als een
hond de aanval in. Waar een weg zonder einde ophoudt
daar was hij te vinden. Daar ontvouwde hij het liefst zijn
waaier van geschiedenis, die dan weer snel dichtging als
een eenzaam lied.
Eerst schreeuwde hij ik ben terug tegen de torenkraaien en
die maakten dan de stadskaart zwarter door flink en lang-
durig hun vleugels uit te spreiden.
Neem je wel het hart van de winter mee, vulden de bron-
nen aan met hun vergulde pupillen (woorden worden in het
voorjaar wild geblaft, anders komen de oude herinneringen
niet meer boven en zonder die beelden is er geen levens-
vuur). Oh.
Ik laat mijn grijze haren voor gaan in de harde wind, neem
afslagen om afspraken te halen en zie onderweg de gelief-
den van vroeger en hun brieven in de wind rond wervelen.
Kijk, ik ben terug roep ik nog eens hard en weet dat het
weerzien altijd prettig is.
Ach, in de wereld is niet veel veranderd: vrouwen keren
zich om, gaan op in de nacht en uit de ochtend stappen de
mannen.

Onbereikbaar

This is a methaphor too far, 2012, boek 101, pagina 30

Gelaagd persoon

Ze heeft iets elegants, is niet onbereikbaar. Ze is gewoon,
dichtbij, lief en aardig op het eerste gezicht. Haar zijn valt
eigenlijk bij iedereen wel in de smaak. Ze is tegelijk warm
en bescheiden, zelfs af en toe wat koket, maar dat komt
door het verlangen om aardig gevonden te worden en te
worden geaccepteerd.
Haar charme geeft kleur aan het alledaagse. Haar sierlijk
licht schrijft haar naam in gevallen bloemen. Soms hoor je
even haar zachte stem. Het windt je op. Je zou gauw een
geheim afspraakje met haar willen maken, via haar achter-
deur binnenglippen. Dan ben je zo in dromenland.
Maar ja, die hartstocht lijkt uit alle kieren en spleten van
het dagelijks leven al verdwenen te zijn voordat je er iets
van hebt kunnen proeven. Of misschien heb je het over het
hoofd gezien toen je even niet oplette. Die hartstocht lijkt te
verkleuren en te verbleken, net als mosachtige plantjes die
in de holle richels van de muur groeien.
Het is misschien maar iets kleins, iets onooglijks, die liefde,
maar het heeft grote gevolgen: de verscholen pijn komt uit
zijn holletje te voorschijn.
Als een woekerende klimop, symbool voor hartstocht die de
jaren trotseert beneemt het je de adem. De opgestapelde –
maanden drukken zwaar.

Dan kan je maar beter niet zo gelaagd zijn.

 

Heel warm

Pensionado, 2011, A4, tekening

Grijze droom

Terwijl hij sliep zong een kanarie, terwijl hij vleugellam was.
Zijn slappe hand had de vogel per ongeluk geraakt.
Als je slaapt weet je niet wat je doet. Je beweegt je op en
neer zonder bewustzijn en knalt dan soms tegen iets aan.
Even later kreeg de kanarie gezelschap van een aantal grij-
ze duiven, zij waren niet bang voor het mooie gezang.
Sterker nog, zij bewogen op de maat van het iele gezang en
probeerden tegelijk zijn boze droom klein te krijgen. De roekoe-
duiven gingen op het gezicht van de dromer zitten.
Zij schermden hem af, trapten met grote regelmaat daarbij
op zijn kloppende hals. Het deed hem goed, maar droomde
heftig door. Je kon de rollende ogen duidelijk zien onder zijn
gesloten leden.
Pas toen de kanarie plotseling zweeg en zijn nekje Picasso-
achtig scheef hing, werd hij wakker. Zijn ogen waren nog
vochtig van de gehoorde gezangen.
Wij eren de kanarie schreef hij later in zijn dagboek,
gevolgd door: en haten het gerucht van de slapende hand.

Gedachte

De terugkeer van de arena, 2012, boek 101, pagina 18

Diepte

Alles stroomt en niets blijft is een mooie gedachte.
Even hoopvol is het verglijden van de koude morgen in de
warme dag. Op zo’n moment hoor je eigenlijk een brief te
lezen. Een brief waarin staat dat het ochtendgloren ons
verhindert te slapen. We hebben het te koud en wat ons in
de tuin ontbreekt is een bron die ons fris water geeft.
Je zou die brief met snelle ogen lezen en misschien
bedenken dat je iets te snel bent opgestaan. Je zou bijna
weer naar bed gaan. Gelukkig kon je bedenken dat alles nu
mooi en helder is. Helder is het belangrijkste woord op dit
moment van je leven. Helder heeft iets weg van herschep-
pen en daar krijgt de wereld energie van. Helder is een
nooit eindigend gedicht of een wandelende naakte vrouw,
die niet haar pas vertraagt als ze dichterbij komt.
Bevrijde gevoelens ontdekken de bron van elk toekomstig
genot, dat is bekend.
En nu schiet me dit ineens door mijn hoofd:

Wer hat gesagt, dass sowas Leben ist?
Ich gehe in ein anderes Blau.

Ga vooral je gang, zou ik zeggen.

Andere dagen

Nooit foto’s, 2005, boek 87, pagina 18

Andere dagen

Ooit waren er andere dagen. Toen was er nog volop tijd.
Lachende gezichten bevolkten de straat. De smetteloze
hemel ontdekte glimmende vogels. Nergens waren nog
herhalingen. Flessen werden niet tegen de muur kapot
gegooid. Iedereen begroette elkaar en maakte praatjes.
Er ging veel goed, weinig mis. Tenminste zo leek het in die
dagen. Bovendien was er nog een positief uitzicht.
Vroeger is niet meer zul je zeggen en dat is waar.
Het enige waar ik misschien spijt van heb is dat ik te weinig
foto’s maakte van ons leven, omdat ik dacht dat het gewoon
was, niets bijzonders. Waarom zou je dat dan vastleggen?
Niet te lang over nadenken blijft over.
Met grote passen kom je de wereld ook wel door al zijn er
nu minder uren om een wens te vervullen. Het verlies aan
uitzicht nadert onherroepelijk. Vanuit de gebakken lucht
houden we alles in de gaten.
We staan niet stil, maken nog steeds praatjes en hebben
lachende gezichten bij het vallen en weer opstaan. We zijn
geen gesteente tot ons groot geluk.

Fluistering

Influistering, 2009, acryl, 40 x 40 cm

Haar oor

Ze liep allang niet meer als een zestienjarig kind.
Een onwerkelijke wind had alles verwaaid. Ze kwam ineens overal terecht.
Haar machteloze ouders besloten het voorlopig maar wat aan te kijken.
Ze wachtten in de luwte terwijl de storm allang rondom floot.
Op zo’n moment krijg je de neiging om achteruit te gaan lopen.
Je ogen dicht doen en dan hard achteruit.
Achterstevoren tijd is veel overzichtelijker. Daar ligt de wijsheid achteraf.
Als een wonder leek de storm ineens te zijn uitgewoed.
Het was windstil klaar. Alles kreeg weer rust.
Dunne kleren voelden weer aangenaam, goed.
Toen hoorde ze een fluistergedicht in haar oor:

  nog wat

   ritsel en scharrel
en nog wat
   de wind is pas gedraaid
   dwaal en dwarrel
en nog wat
   je bent niet doodmoe
   beweeg en draai
en nog wat
   je lijf is hongerig nieuw
   vlieg en drijf
en nog wat
   je bent zo gretig vrij

Half plus

Half = half, 2012, boek 101, pagina 19

De nieuwe wereld van R.D.

In de samenzwering van de stilte hoor je weinig. Het is het gebied tussen vlakgom
en radeerwater. Alles lijkt vervangen door iets vaags. Het is daar stil. Half dekt half
af onder een dikke laag stof. Niemand weet meer waar hij aan toe is, de tanden
worden geel.
Pas als de werkelijkheid zich losweekt van de surrogaten en andere collages wordt
het pas weer wat. Legers van gemene gidsen, omringd door andere dwarskijkers,
vertrekken in een lange stoet. Hun slakachtige neuzen glimmen al lang niet meer.
Naarmate het oog weer de hand kan laten zien wordt het steeds bontere vlees
weer licht en smakelijk. Het levenssap laat zich niet van de wijs brengen en geeft
opnieuw de onbetaalbare handen nieuwe aanwijzingen.
Je weet van ooit wat rood doet, je loopt graag in het groene gras, je weet wat geel
weet, je blauw kan zwart zien. Als een kind niets krijgt heeft het alles. Uit vodden
schep je opnieuw goud. Half plus half is altijd meer dan vol.
Er wordt lokaal veel gesmoord door het onwetende niets.
Wat mij betreft mag de dove vijand mooi verbranden in de echo van de hete zon.
Als tafel en muur vol oprispingen zijn is het oneindig goed.
Gek ben je niet als je veel wilt. Je bent het wel als je er niets mee doet.