Schrik

TV Child, 2001, 80 x 80 cm, acryl

Rare ontmoeting

Die dag begon zij rond te slobberen, dat leek haar leuk.
Vooral de verbaasde reacties van volwassenen deden haar
goed. Ze genoot.
Als zij vlak voor iemand stond deed zij met een grote zwaai
haar jas open en zei:
Kijk, de werkelijkheid kent geen schaarste om snel te vervol-
gen, ze is als een gulzig zichtbaar zwijn.
Het was een uit het hoofd geleerde zijn van een mistige oud-
oom. Het maakte diepe indruk op het schrikachtige volk en
men deinsde vol ontzag zeven meter terug.
Dat was genieten. Ware schoonheid liegt niet.

Het TV kijkend meisje, driedubbel bleek door het licht, genoot
van hun schrikreactie. Tot de nederlaag van het avondrood
bleef de stakker zich herhalen. Floeps jasje open, floeps jasje
dicht. Ze werd echter steeds bleker bij iedere herhaling, tot
dat zij zo wit was als een pasgeborene. Niet al te best, het al-
bino-wit is nogal kwetsbaar.
Zij werd nu slechts een vluchtig wezen, wilde niets meer zeg-
gen en bleef voortaan stilletjes binnen. Jasje dicht.
Dat gold niet voor haar zwijn, die moest regelmatig luchten,
die moest het schaamrood op andermans kaken smijten.
Het stralend laten schrikken was nu zijn grootste ding.

Kortom het bleke meisje woonde voortaan in haar eigen ver-
waande nut en wenste dat haar kwaal nooit meer over zou gaan.
Eerlijk gezegd hoopte zij nog eens als maagd weg te smelten in
een mannenschoot om zo de wereld te bevrijden.
Dan pas zou zij echt gelukkig zijn en voor altijd verdwijnen.
Zij stierf niet zo lang daarna in een gele, geopende oliejas.

Ongekend

Verloren kus, 1983, 100 x 100 cm, acryl

Elk nieuw uur

Misschien zocht ze steeds om dat, wat nog niemand vond.
Vol frisse moed en andere opgewektheid ging ze de deur uit.
De grote wereld likte. Los van de grond ben je van nature
heel nieuwsgierig. Ze voelde zich blij. Ze gaf alle dieren te
eten, er was zelfs voedsel voor de glinsterdradende  spin.

Ergens, tussen de hinden en de bloemen zou het ongekende
vindbaar zijn. Maar al te vaak bleken het nutteloze tochten,
die uiteindelijk achter de horizon oplosten in een groot en
vaag niets. Soms viel het in een poel vol zuchten.
Ik moet bekennen dat ik best wel bewondering had voor haar
pogingen. Het was bijzonder knap om steeds blij en vol ver-
wachting het nieuwe uur te bezingen.
Pas in haar allerlaatste dagen was het als het weer van die
laatste tijd: lauw en zuur, zonder het oude warme verlangen,
pijnlijk als een onverdiend, onvermijdelijk lot.
Bij dit alles moet wel gezegd worden dat alles alleen maar
mogelijk was als ze zelf de regie in haar handen hield. Aan
zichzelf twijfelen heb ik nooit gezien. Niet erg handig.
Soms leek het er wel op alsof ze voor niemand anders dan
zichzelf was. Moeilijk bereikbaar. Niet dat dat erg is, maar je
kon je op die manier niet echt spontaan zijn of verbinden, je
kwam niet tot haar kern, je stootte hard tegen haar buiten-
randje.

Toen ze aan haar eind zat voelde ze een mogelijk plot. Men
was tegen haar. De dokter zei nog je hebt het hart van een
paard en je moet meer mensen kussen.
Wat koop je daarvoor als je geen stap meer kan zetten?
Dus kreeg ze last van het benoemen van het Grote Niet,
waardoor ze sneller stierf dan strikt noodzakelijk was.
Jammer?

Uitzoeken

Come In, Find Out, 1999, acryl, 150 x 100 cm

Notitie

Als zo vaak heb ik de gewoonte om voordat ik ga reizen al
vast een beeld vast te leggen. Leuk om dan later na de tocht
het verschil te zien tussen fictie en werkelijkheid.
Wees gerust, achteraf klopt er nooit iets.
Eigenlijk zou ik na die vele herhalingen moeten weten dat je
beter geen beeld kunt maken. Een kopje koffie drinken met
een vriend is echt een beter idee. Altijd.
Toch stonk ik er weer in en maakte braaf mijn product. Toen
kwam ik haar tegen en raakte in de war. Ze hield me staande
en zei: Heb jij dat nou ook?
Ja hoor, begon ik lief. Nou dan zijn we verliefd, zei ze spontaan.
Dat ging wel heel snel, dus ik maakte er gauw een eind aan,
nadat ik er nog een gespeeld leuk uit perste. Ik moest nog dit,
ik moest nog dat. Ik heb het tenslotte razend druk.

De hele week liep ik helemaal naast mijn schoenen, kon me
absoluut niet meer concentreren. Voelde me zelfs wat ziek.
Zo vervolgde ik op een dag de tijd en kwam haar weer tegen.
Direct was ik me bewust van mijn handelen. We praatten vrij
uit, kenden elkaar nu genoeg, maar onze bewegingen spoor-
den niet met onze woorden. Blikken verraadden, gebaren
werden vergroot. Borstkassen gingen heftig op en neer bij
het spreken van te tedere zinnen.
Even voelde ik me verlegen en nerveus, maar overwon en
kreeg het blije gevoel van een hoofd dat er niet meer bij is.
Totdat zij zei dat mijn hoofd een te volle koffer was en dat ik
eerst maar eens flink moest gaan reizen.
Zo gezegd, zo gedaan.
Als ik ’s avonds in mijn hotel weer ging slapen kreeg de koffer
rust en glipten er nieuwe herinneringen in. Ze nestelden zich
in de voering. Mijn koffer is gastvrij, nooit te vol en dat laten
we zo.

Anderen zeggen dat ik een dromer ben en ik dit dus droom,
terwijl het niets anders is dan de wind van de verandering.
Die brengt je waar je wilt zijn.

Slakkentijd

Now, never, later, 2012, boek 102, pagina 23

Langzame tijd

Iets wat langzaam is kan niet tijdelijk zijn. Of wel?
Nu we het er toch over hebben, is langzame tijd eigenlijk
kijken met gesloten lippen? Draalt de tijd dan weg naar zijn
langzame rotonde van terloopse onzekerheid?
Tijd roept altijd vragen op, ook al heb je geen tijd.
Tijd is met een vorkje in je leven prikken. Iedere keer als je
prikt verlies je wat. Zo wordt je tijd steeds korter.
Niet dat je je daar iets van aan moet trekken, in tegendeel.
Als sentiment en liefde bij elkaar komen krijg je vanzelf weer
meer tijd. Er is altijd hoop als je de tijd er voor neemt.
Meestal gaat het om de juiste beslissing. Het is zoiets als
van een bloem de bloemblaadjes aftrekken en om de beurt
ja en nee erbij zeggen. Op het eind vergis je je dan per on-
geluk om het gewenste antwoord te krijgen. Je zin.
Je zelf bedriegen kan mooi zijn als je humor hebt en mag,
omdat je op hetzelfde tijdstip leeft.
Iets anders:
Als ik met mijn kalme hand tussen de lakens frommel en
tussen mijn tanden om genade sis, dan weet ik dat ik geen
kolibrie ben al maak ik hetzelfde geluid misschien. En als ik
mijn haar wil knippen omdat mijn hoofdhuid doorpriemd
wordt door doornig haar, dan weet ik dit is maar een droom.
Ook al is het tijdelijk op hetzelfde tijdstip.
Stukje voor stukje spreidt mijn leven als vingers in de land-
streek van mijn plek in de wereld. Je zou er wanhopige ogen
van kunnen krijgen als je niet oppast. Mijn dubbele rij wim-
pers beschermt mijn zachte ogen tegen het woestijnzand van
de werkelijkheid.
In mijn langzame tijd weet ik: alleen tijd rijgt een lang, broos
snoer.

 

Troost

Golgotha, 2007, acryl, 100 x 80 cm

Hangers

Golgotha, schedelberg, berg vol kale koppen, heeft altijd
een bepaalde aantrekkingskracht voor mij gehad. Als kind
leek het mij heel moeilijk daar te lopen op die bollingen van
benige hoofden. Dacht daarbij aan de steensoort kinderkop-
jes, ook al zo wiebelig. Benenbrekers!
Als het verdwenen bloed uit het lichaam de hemel kleurt is
dat vreemd genoeg een goed teken: de volgende dag is het
mooi weer. Ook op die berg, waar het vaak spookt.
Een tante van mij vertelde over deze berg dat er een hele
grote vaas onder zat. Voor het stof van de gestorvenen.
Dat leek me erg praktisch en geloofwaardig toen. In mijn
kinderlijke fantasie zette ik er vaak droogbloemen in, soms
ook een pauwenveer, dat zou de boel wat opfrissen. Ik kende
de combinatie van de begraafplaatsen waar ik wel eens kwam.
Nou ja, kwam, ik moest gewoon mee. Punt.
Die bloemen lagen er vaak nogal troosteloos bij en ik moest
mij erg inhouden om het zaakje niet wat te ordenen of op te
frissen met iets van de liggende buren. Verdorde bloemen op
verrotte mensen is geen mooi beeld. Geef mij maar frisse
Franse lelies, die wuiven zeven sterren hoog. Het ingesijpelde
water spat op de kist. Drip drip drop. Het ritme na de dood.
Graven zijn nooit gelijk. Mensen zijn nooit gelijk. Bloemen zijn
nooit gelijk.
We knellen ons beeld tot het barst. Tenslotte bezwijkt alles.
En dat is maar goed ook, anders zou de spiegel zich constant
vervelen.
Nu kan het woord weer rustig zijn. Ik stop, omdat dit gedaan is.

Taal en gebaar

Some Night, 2009, 80 x 80 cm, acryl

Oeuvre

Meestal ben ik lief voor dingen die er niets aan kunnen doen.
Ik ben vrij in al mijn gedachten, ik kan denken wat ik wil. Als
ik op zoek ben naar een taal, een gebaar vind ik het meestal
zodra ik ga lopen. Lopen is goed voor je hersens, ze gaan er
van stralen.
Dit is geen dag om met stralende argwaan te beginnen, nee,
dit is een dag om wonderbaarlijke kinderen op te tillen, al
zijn die kinderen niet van vlees en bloed.
Het aantal kinderen heb ik nooit geteld maar neem maar aan
dat het er vele duizenden zijn, waarschijnlijk rond de achttien-
duizend na vijfenveertig jaar zelfstandig werken.
Vele kinderen bestaan allang niet meer, zijn verkocht of weg-
geschilderd in de nacht. De meeste werken heben iets van
vlugverkering. Je weet zeker dat na een aantal jaren, maanden,
nee uren alles weer uit elkaar zal vallen. Iets nieuws neemt
het over, omdat ik zo vrij ben om te vrijdenken.
Ik kan aanwijzingen zoeken en vinden, oplossingen voor orka-
nen en cyclonen aandragen omdat ik niet weg ren en dingen
zie.
Anderen zullen mij volgen.
Klinkt goed. Waar ik niemand ben vlij ik mij tegen zonbesche-
nen gevels op zoek naar de zachtste plek van je vel.

Om zeep

Oho Erlebnis, 1999, 150 x 100 cm, acryl

Bleke man

Iemand stond geruisloos voor het licht van een raam.
Even leek het of hij een dankwoord uit wilde spreken, maar
hij miste klank en ritme. De tijdelijke beginletter was zoek,
was weg gezwommen. De stabiele massa verdween in het
veld. Wat overbleef was het lichte vooraf spel, de prelude,
waardoor alle associaties constant verhuisden. Op die manier
wordt een mooie redevoering snel om zeep geholpen.
Bovendien kreeg de lange A niets meer met zijn korte H. De
vreemde kwam niet verder dan OHO.
Daarom dwaalde hij af van zijn voorgenomen doel. Fout!
Een dichter zou dat nooit doen, die houdt niet van gebakken
lucht of slappe bespiegelingen en dat is maar goed ook.
Hij weet wat hij wil, voelt zijn diepste binnen, laat zijn zwan-
gere hoofd niet langer dwalen en begint met schrijven.
In stilte weet hij precies wat hij wil zeggen. Het begrijpen
komt misschien later of ooit wel. Er is geen gat wat hem aan
kan gapen. Ongeloof is voor anderen. De dichter denkt hoog-
stens dat al die gaten een gezicht vormen. Zijn onderlaag
staat altijd op glimlach en hij verschuift de lucht moeiteloos
met blote handen.
Zo, beter zicht!
Van kinds af aan wist hij al hoe je dat moest doen. Hij had
alles vroeg op een rijtje, zei men. Bij hem moest je in zijn
kindertijd niet met praatjes aankomen. Hij was nog wijzer
dan de oudste eik. Muggen gingen eerder dood voor ze hem
konden steken.
Mijn geroep maakt niets uit.

 

Gek

Een zeker gevoel, 1985, 80 x 80 cm, acryl

Kleine geest

Op weg naar het gekkenpaviljoen draagt hij zijn bloed op de
voetzolen. De vervreemding had hem in het diepe gegooid.
Hij kon niets meer geloven. Zelfs niet de Heer.
Nu zul je zeggen was dan dat zwarte laken wat je zo beknelt,
maar als je eenmaal in een schaduw leeft is dat geen optie.
Ik ben de zus en voor mij bestaat er geen waanzin.
Het paviljoen is kalkwit en kent geen scherpe hoeken. Het ligt
op een mooie, glooiende heuvel. ’s Avonds als de zon gaat
liggen kan je het eentonige gezang van de bewoners goed
horen. Die zang doet nog het meeste denken aan het geluid
van bijna verpletterde diertjes op zoek naar voedsel.
Ik herinner me hun vale gezichten, hun gespeelde saamhorig-
heid, hun ziekte die het vuur in de handen houdt. Men brandt
zich niet, men schuilt onder de klokken alsof er een hemel met
zwarte wolken de boel verpest.
Hier is de tijd gekomen om de tijd stil te zetten.
Doorbreek jij maar eens de grenzen daarvan.
Het gekkenpaviljoen is als een vreemde, onbevattelijke plek.
De kille vrede in de wezens verstrooien een abstract spel,
omdat de ketting te nauw is.
Als zus dwaal ik steeds verder.

Ring

Luchtpost, 2012, boek 102, pagina 16

Ongekend toen

Ring niemands ring had zijn vader nog gezegd, maar ja, jong
en onbedorven doe je dat toch. Je bent verloren geraakt, er-
gens uit de hemel gevallen misschien. Ergens maar overal.
Waarom zo snel getrouwd?
Je jonge leegte ben je snel vergeten, net als je huwelijksnacht.
Hier heb je mijn ringvinger, maak het je gemakkelijk.
Iets vatte vlam en droomde door dat het iets was. Een blinde
pijn kronkelde zijn weg en verwarmde je rug. We verwarmden
ons aan die pijn. Vielen in slaap van nietigheid.
Het ongekende toen speelde laatst ineens op toen ik droomde
dat ik niets was. De vlam doofde zodat mijn pijn weer kon
zien en zij doofde ook blij.
Hij liep al een eeuwigheid door eigen oneindigheid, geen top
leek hem te hoog. In zijn spoor liep de manke tijd mee, haal
de in en vertrapte. Pas toen hij zijn voelhoorns uitstak was de
slakkentijd voorbij. Net voordat het te laat was sloeg hij af
naar de lange levenslijn op de denkbeeldige handpalm en in
een poging tot verheldering schreef hij:

Er was eens een getal, zo mooi en rond als de zon. Uit een-
zaamheid begon hij met zichzelf te rekenen. De zonnige rein-
heid trok diepe gloeiende sporen. Het rekenen hield op, weer
was hij alleen. Hij begon zichzelf achterna te zitten in het don-
ker, waardoor het delen en aftrekken zich spontaan met het
optellen ging bemoeien. Zo gaat dat in het donker.
Er was niemand om het getal op te vragen, de sporen te stop-
pen of uit te wissen.
Rekenen doe je niet in het donker.

Tegel

Voorjaar, 2012, boek 102, pagina 36

Vlinderlikken

Zij was zich ineens bewust dat ze aan het handje van de be-
denker liep. Haar lichaam trok steeds andere lichamen aan
die haar niet pasten, terwijl ze fladderend de liefde omschreef.
Het begin kwam steeds te laat, ook dat nog. En waarom zou je
de waarheid moeten spreken, je hebt toch het recht te liegen?
Hij bewonderde haar meer dan grote ogen, de lichtgele huid,
haar zachte stem. Toen de liefde zich vooroverboog had hij
geen weerwoord gehad. Hij kreeg een royaal uitzicht op haar
zachte curves, die zich daarvoor nog verscholen onder haar
kledingstuk.
Spelen met de gedachte was niet meer het halve werk, hij
liet zich gaan ondanks zijn zesde gezicht (hij was al zestig).
Ze begonnen teder te vlinderlikken. Proefden elkaars rood.
Toen hij zijn arm losjes om haar middel deed, als teken van
steun, bescherming of trots, liet zij hem begaan. Het verlan-
gen, stekelig van buiten, zoet en romig van binnen, dicteerde.
Want als iets goed is dan laten wij het zo. Net als in de kunst
trouwens, het gaat altijd om de reis, niet om de bestemming…
Kortom het verlangen brandde diep in de schoot, de sterkte
van de verbinding plantte zich diep in het geheugen.
Hij wist het nu zeker: laat meisjes niet zwijgen als mannen
oud zijn. Bovendien na het ogenblik is er nog een zee van tijd.
Tegelspreuken verdorren immers niet.