Gelijkenis

De vruchtvader, 1997, acryl, 100 x 50 cm

Erfenis

Om een lang verhaal kort te maken: hij kreeg een kind. Ik
bedoel zij kreeg een kind en hij werd vader. Beide nog maar
net zestien. Dat was een ramp voor iedereen.
De vader gilde meteen: Dat kan mijn kind niet zijn, want het
lijkt niet eens op mij! Ik wil er niets mee te maken hebben!
Het lijkt ook helemaal niet op mij, zei de jonge vrouw. Maar
het is wel mijn kind.
En dat was waar, ze kon het gezicht van haar kind niet thuis-
brengen. Het was het eerste in haar prille leven wat ze niet
kon begrijpen. Ze voelde dat haar leven nu was geruïneerd.
Het was een benauwd, naar gevoel.
Ze besefte dat haar actrice-droom wreed was verstoord en
dat zij de enige was die nu een reden had om flink te huilen.
Het was net alsof er plotseling een diepe, donkere gracht om
haar heen was gegraven toen ze even niet oplette.
Ze staarde in die duisternis tot het pikkedonker was.
Kort daarna verliet ze de vader van het kind.

Toen enkele jaren voorbij gingen en ze ouder werd, begon
ze te denken dat het gezicht van het kind erg leek op dat van
de man die ze had verlaten. Inmiddels was ze tegen beter
weten in toch actrice geworden en tot overmaat van ramp
merkte ze dat niet zij maar haar eigen kleuter kind de toe-
schouwers aan het huilen kon krijgen. Dus verliet ze uit pure
jaloezie ook haar kind.

Meer dan tien jaar later trof een jonge vrouw een oudere
man, een rondreizende acteur. Zijn hoofd leek heel veel op
de hare. Het bleek haar eigen vader te zijn. Daar vernam ze
ook de verblijfplaats van haar nog steeds treurende moeder.
Zodra ze weg kon zocht ze haar op.
Toen ze die zag schreeuwde ze het uit. Overstuur klampte ze
zich aan haar vast. De vrouw zag voor het eerst haar eigen
moeder en voor de eerste keer huilden ze nu beiden oprecht.
Het gezicht van de dochter bleek een exacte replica van het
gezicht van de vader en de moeder. Alle drie waren ze niet
opgehouden op elkaar te lijken.
Daarna gingen ze met z’n allen rondreizen en vertellen over
hun goed gelijkende gezichten. Het maakte iedereen blij.

Avondroze

Zachte droom, 1997, tekening, A4

Neerslag

Het geduld heeft zijn beurs gevuld met de wanhopige blikken
van de toekomst. Alles lijkt schijn geworden, maar bij gebrek
aan volledige vergunning blijkt het erg mee te vallen. Alleen
het onsmakelijke knokenlijf brandt nog zacht na. De nasleep
van wat was weggestreept ligt als een dorre woestijn zonder
mogelijke schimmel op de aarde. Het is duidelijk, hier ligt een
roekeloze. Hij houdt het leed dat verdooft en kleeft aan.
Aangezien de werkelijkheid grens noch schaarste kent, zou
op deze kale plek een onzichtbaar zwijn zomaar zichtbaar
worden, zonder daar een tijd voor af te spreken. Niemand,
of hij nu zijn vleugels sloopt of zich kaal scheert, zal het ont-
gaan.
De nederlaag is zo laag dat het avondrood zich roze schaamt.
Het nog nastralende lichaam is niet meer driedubbel bemand,
het wil anders zijn zodat het zichzelf vergeet.
Als iets toeneemt in deze ruimte is het wel de dorst. Die tiere-
liert lachend rond, terwijl de schaduwen te vergeefs blaffen.
Overal zanikt de bagger van vroeger. Naar. Onprettig.
Men legt het ook anders uit:
Iemand krijgt hier als straf de ergste angst aangezegd. Daar-
door lijken anderen ineens oprecht. Men valt van de ene ver-
bazing in de andere, het is een uitzinnig gevecht. Men roddelt
dat deze gestrafte man zal sterven tussen godgezonden luizen.
En zo zal ergens anders zeker nog een foute verklaring liggen.

Mondje dicht

Dovemansoren,1999, tekening, A4

2004, 50×65 cm

Te gek

Het is toegestaan voortaan te zijn. De held van toen is de
gek van nu geworden. Vragen blijven vragen, omdat ze al-
leen dovemansoren bereiken.
Beroofde of vertaalde zinnen bepalen zo de nieuwe wense-
lijkheid. Angst parelt op het hoofd van de woordwees en blinkt
als een nieuw volkslied tussen de golvende rimpels. Iemand
rekent met veel kabaal een wanprestatie af, lippen kleuren fel
rood.
Alles bleek slechts een droom.
Ik schoot van binnen in de lach. Van buiten moet je niet te
veel laten zien, je bent zomaar onthoofd voor je het in de ga-
ten hebt. Beter kun je zestien keer gaan hinniken om af te
leiden (het schijnt dat het paard van koning Lodewijk XVI dat
deed toen zijn meester werd onthoofd).
Zet je lichaam dus niet al te schrap. Houd je ogen wijd open.
Mondje dicht. De menigte applaudisseert toch wel. Sluit op
tijd het venster. Daarna zijn de regendruppels hoorbaar in de
goot, over het veld of in het groot groen. Waar je dan maar
bent.
Je kunt eventueel altijd nog in je eigen schaduw gaan staan
om niet op te vallen. Misschien kijk je dan jezelf wiegelend
aan en trekt al het bloed uit je gezicht. Je gaat er doodsbleek
uitzien, als een witte albino. Je kunt het licht vast niet meer
verdragen en maakt van de ogen dunne spleetjes. Het licht is
onverdraaglijk geworden. Zeker in de schaduw.
Gelukkig brengt een zuchtje wind je hoofd weer aan het wie-
gelen. Je rookt even een sigaret.

Gelaten

Schetsloper, 2012, schets

Winterse bui

Je moet niet vertellen in poëzie heb ik ooit ergens gelezen,
dus moet ik niet vertellen hoe vroeg ik in de morgen wakker
werd, hoe snel ik daarna op het bed ga zitten om te zien hoe
snel mijn ademhaling kalmeert. Het zou de lezer maar rare
gedachten geven. Misschien.
Poëzie moet een innerlijk spreken zijn, zei die dichter, geen
voorstelling. Voorstellingen zijn voor het volk. Hij zou dus ei-
genlijk alles moeten vertellen en alle verstikkende, mijn naar
adem snakkende gezicht laten zien.
Hij moest bekennen dat hij bang was voor zijn eigen afkeren-
de gezicht. Het verlamde hem. Als een dief in dag en nacht
liep hij met vertraagde bewegingen weg, dwars door de lagen
van troebele schuldgevoelens (die overigens nergens op sloe-
gen, zoals bekend).
Zou hij alleen maar gelaat zijn?
Een beeld over het ware zelf misschien?

Later sprak hij er nooit meer over. Hij was gewoon afwezig of
op zijn best in gedachten verzonken. Zijn eenzaamheid zette
zich tot aan de overkant voort. Dat had hij willen opschrijven.
Hij had een prachtig gedicht over de liefde kunnen kopiëren,
maar hij was te onverschillig, dus er gebeurde niets.
En toen viel het ijzige licht van de morgen.
De sneeuw deed de rest, alles vervaagde.
Rust.

Relatief

Conté portret, 1980, tekening, A4

Tussenfase

Het is helemaal waar, de ware kunstenaar helpt de wereld
door mystieke waarheden te relativeren.
Dit flikkerde in mijn hoofd toen ik ondertussen mijn gelovige
blik oefende. Best lastig. Best aardig.
Geloof me, ik ben geen gedicht. Een gedicht is kunst. Kunst
is schoonheid. Schoonheid is waarheid. Ik ben geen kunst.
Maar wat is nu de waarheid?
Waarheid is vaak traditie, alsof een woord nooit onwaar is.
Waarheid is wraak op het ongezegde.
Liever schitter ik in oneindige vrijheid en blijf ik ergens vast
in het ongewisse. In die nieuwsgierige gretigheid is het heer-
lijk om te consumeren. Het geeft je ergens een stem. Een
stem maakt je niet langer zinloos. Het einde is even achter
de rug.

In de verte staat een vrouw met een brandend licht. In de
lucht verliezen tongen en ogen hun woord. Razendsnelle
vlindermessen geven snel hun antwoord.
En wat kan je dan nog doen?
Opstijgen in een wolk? Weg-mediteren?
We kunnen alleen maar reageren op wat zich aandient. Zolang
de discussie bestaat uit illusie of een ander gehalte bestaat de
kans op verwijdering.
Ergens zijn we niet meer dan een soort placebo van onszelf.
We willen de pijn bestrijden. Welke pijn eigenlijk?
De pijn van het verlies? Als de hardheid het overneemt van
de zachtheid zijn de rapen gaar. Berg je dan maar!
Je kunt dus maar beter alle waarheden relativeren.

Ruimte

Trede,1975, overzicht expositie Galerie De Mangelgang, Groningen

De ruimte

Er is hard gewerkt. Het zweet ligt nog op de vloer. De zaal
is groot gemaakt voor een expositie. Zo wordt het werk mo-
numentaal, alsof het op een groot scherm wordt geprojec-
teerd. Maar dit is geen film. De zaal is niet verduisterd. Het
plafond is diepzwart, waardoor de witte bol lampen lijken te
zweven. Ufo’s gaan landen.
De kunstenaar weet wel raad met deze ruimte. Hier valt veel
te beleven. Zijn werken lossen op in de grootste tentoonstel-
ling die hij ooit heeft gehad. Alles is één met de aangeboden
ruimte. Nog even en dan is alles misschien weer verdwenen
als een Aspro bruistablet in een glas water.
Tussen hun kortstondige opkomst en verval lezen we telkens
de neergeschreven woorden, zodat er een eeuwig slot ontstaat.
Het is mooi om de wereld van de kunstenaar te betreden. Hij
heeft daarvoor in de hoek een enorme trede geplaatst. Je kunt
zo binnenwandelen als je wilt. Zijn wereld. Misschien vind je
daar wel het woordje Einde (the end and the end and…). Je
kunt je alleen los maken van dat eind als je je los maakt van
het beeld. Zolang je kijkt voel je je opgesloten, net als in de
laatste maten van een romantische symfonie. Sommige slotak-
koorden willen maar niet ophouden. Het is niet zomaar afgelo-
pen. Uitstelmoment. Je oog blijft steeds haken, zoals je tong
steeds weer die holle kies opzoekt.

Dit tijdelijke ogenblik mag zich net zo vaak herhalen als het
eindeloze klotsen van de zee. Voortkabbelen, daar gaat het
om, weet de kunstenaar. Het deinen, zelf ook in die oneindig-
heid zitten, is de heerlijkste, wiegende beweging die je er kunt
wensen. De zee verdubbelt, maakt alles groot.

Bordje

Metaphors can open doors, 2012, tekening, A4

Ingetogen / opgetogen

Oorspronkelijk wilde hij een huisje bouwen, een sober huisje,
te klein om in te wonen, met de uitstraling van een villa van
formaat. De omgeving werkte niet direct mee.
Je moest je constant bukken om je te verplaatsen. Kaal en
hoekig met een strakke ruimtelijke vormgeving moest het je
doen denken aan modernistische architectuur uit het tweede
en derde decennium van de twintigste eeuw. Het relatieve
gesloten karakter zou passend zijn. Alles moest niet naar
buiten gericht zijn. Binnen gebeurd toch alles of tenminste
het belangrijkste. Het opvallendste in het gesloten huis zou
dan de trap zijn. Of liever twee trappen, een gewone en een
kleintje ernaast voor het tweede plan. Het zijn onnodige trap-
pen want er is geen verdieping. Omdat nu eenmaal een huis
een trap hoort te hebben is er een trap. Een trap wijzigt een
huis.
Als een soort reus zou je je in dit huis voelen. Een reus, die
op de omgeving neerziet. De eigenaardige verhoudingen van
het huis zijn goed belicht. Het volle licht maakt van het huis
een sculptuur met onrustbarende effecten. Het is een leeg
spookhuis.
Toen kwam er een onverwachte wending. Hij bouwde het huis
niet, sloeg een lange paal tot eigen lengte in de grond. Aan
de paal schroefde hij een bordje waarop een Engelse tekst
stond: Metaphors can open doors.
Dat moest voldoende zijn. Zeker in dat desolaat gebied.
En het huisje?
Het huisje werd ontheemd van de stad, het gevoel ervoor was
verloren gegaan. Hersens kunnen ook slopen of versnipperen.

Misschien

Daddys girl too, 2001, diaprojectie 2012

Rode projectie

Bij een projectie horen losse zinnen.
Samen vormen zij een misschien-verhaal:

De waarheid, niets dan de waarheid wat gebeurd ermee?
In een warme kamer brabbelt de onzin door.
Kijk, zei iemand, het is nu!
Het verborgene werd bekeken.
Iets was vreemder dan onaf.
Hij verlangt als de brand in de schoot.
Laat de meisjes niet zwijgen als de mannen ouder worden.
Is een omgevallen stoel nog wel een stoel?
De troost van de slordigheid, daar gaat het om.
Alles bleek rekbaar te zijn.
De enkeling was binnenskamers veel.
Iemand had een antenne voor een zwak signaal.
Bliksems zijn lange tepels van het onweer.
Fantasie en noodweer treffen elkaar.
Pas op! De hemel ziet ons!
Ooit is langer dan kom maar.
Een spiegel zweeg, kon zich niets voorstellen.
Kan dat? Je gevoel ontbloten?
Het zijn de dingen die beginnen.
Iemand wou onder dode sterren liggen.
Een hunkerman wil overdag nachten.
Thuis kan dichtbij zijn.
Alles kan, alleen niet tegelijk.
Zij was mooi tot in de mond.
Hij lulde uit zijn nek, als een man van klei.
De tijd geeft aan, de tijd wil dat.
Hij trok steeds andere lichamen aan die hem niet pasten.
Een mens is niets meer dan een vergeetvlek.
Als vlees schrikt is het rood.
Elke familie is een valstrik.
Wat niet kan is er al lang.
Na het ogenblik was er een zee van tijd.
Aan het eind van de dag is taal de grote verliezer.
Het zwijgen zit precies tussen het heden en verleden.
De stilte zit tussen de dagen.

Hoofdwerk

Come on in!, 2012, boek 102, pagina 56

Ode aan mezelf

Mijn hoofd, mijn hoofd!
Ik ben de oudste en enige die plichtsgetrouw voor haar zorgt.
Ik ben veroordeeld bij geboorte. Zeven Februari, de lente kon
nog niet ontwaken, eerst moesten de Duitsers weg.
Het gebeurt opnieuw, ik sta op maar kan niet opstaan. Het
bed trekt een wikkellaken over mijn gezicht. Ik wakker aan
en maak mijn hoofd voor de helft weer vrij, zeg: halve maan,
alsof het een te raden raadsel was.
Dan hoor ik het regenen. De bron van alles voedt zich. Het
hoort hard, het regent stenen op het platte dak.
Ik ben helemaal mezelf en van mezelf, niemand staat buiten
in de rij om even mij te zijn. Alsof het ooit zou kunnen. De
hemel huilt, zeg ik. Ik zeg zoveel, mijn huid zakt er langzaam
van uit. Ouderdom. Domme ouderdom.
Gisteren keerden de zwaluwen terug. Dat maakt me blij. De
zwaluwen zijn de Yankees, de Duitsers, de honden, schieten
weg met de staart tussen de poten. Ze zingen mars of eigen-
lijk meer marsch. Mag het wat stiller? Mag ik een handdoek?
Ik droog de storm uit de lucht. Wat doe ik toch?
Mijn kalme hand frommelt aan het laken. Tussen mijn tanden
glinstert de ochtend al. Mijn droom smeekt om genade.
Nu nog even scheren en de dag is goed. De tijd stipt.

Onverhoeds

Diagonaal stel, 2012, tekening/schets, A4

Vastigheid

Klauterend klampen ze zich vast aan elkaar. De gloed gloeit
in de ogen. Ze zuigen het vocht en het zout uit de lucht. Nu
is het tijd om het heerlijke leven te bezingen. Ze zijn in
priemende bloei. Sterren regenen straks uit hun kelen. De
wriemelende dood kan heel lang wachten.
Ze voelen zich veertien, maar zijn het niet. Tenminste niet
beide. De genegenheid verslikt zich bijna in vastigheid. Hun
hoofden zijn niet van klei of leem, zij kneden kwetter. Er is
sprake van romantiek. Er zal altijd romantiek zijn.
Als je veertien bent slobberen de sokjes in je schoenen, dan
trippel je over het grote mensentoneel of oefen je de eerste
zoen op een spiegel. Narcis is hard. Misschien moet je onver-
hoeds bloeden. Onverhoeds hoort bij veertien.
Je vader kan lief voor je zijn. Hij is een grabbelton vol ver-
kruimelde woorden. Vogels gaan verschrikt in de lucht, zij
hebben hun buik vol van die man.
Dromen gaan rollen tussen de vingers. Het is stuifmeeltijd.
Je wang kan gaan kneuzen als je even niet oplet. Engelen
veranderen in schadelijke stof. Gemaakt om te voelen von-
den ze het vuur. Engelen zijn handig, het gaat kriskras en
ineens is de zomerse ridder koud.
Je staat rustig op en bindt je haar weer vast. Daarna leg
je gezicht omlaag op de kam. Je neuriet de muziek van een
gefloten zon. Je bent niet meer boos en ineens twintig.