Neerslag

Dante denken, Dante doen, 2000, tekening, 65 x 95 cm

Herfst

Toen ik laatst in de laatste zomerwarmte fietste was er eerst
een fletse zon. De herfst was ergens voortijdig met een lichte,
eindeloos en onbepaalde triestheid, begonnen. Het was alsof
de hemel net besloten had om niet langer te glimlachen.
Ik raakte er wat depressief van, maar besloot gewoon door
te fietsen, er was nog genoeg blauw om verder te gaan.
Het blauw was soms lichter getint dan normaal en zweemde
af en toe jaloers naar groen. Vale soorten paars staken af en
toe nieuwsgierig hun kop op. Kortom, met mijn zwarte kleren
was ik een groot contrast in deze omgeving. Ik was zichtbaar.

En toen brak de zon toch nog door. Ik was al in het bos. Door
het plotselinge goud rondom stapte ik af, zette mijn hengel
in elkaar en wierp de dobber zover mogelijk uit. Gelijk beet
natuurlijk!
In de grote helderheid van dat moment was de rust ook van
goud. Er lag veel zachtheid in het gebeuren. Met veel gevoel
haalde ik mijn hengel op en ving een dikke ree.

Dit was natuurlijk de neerslag van een droom op de dag van
Sint Maarten, hengeldag voor snoep.
Als ik droom leef ik niet echt. Ik vaar op stroomschema en
zie de schoonheid van alles met groot gemak. Alles versmelt
tot een vermeende en dus werkelijke werkelijkheid.
Hoezeer de droom mij bezit het zal nooit mijn vlees zijn.
Wat ik droom kan ik alleen maar zien, kan ik alleen maar
beleven. Dat gevoelde alleenrecht stelt mij erg gerust.
En als een droom mij verveelt dan maak ik hem gewoon dood.
De schijn heeft dan  lang genoeg geleefd. Ik bepaal.
Daarna fantaseer ik hoe ik die droom uit ga leggen en wat er
in mijn ogen en oren blijft hangen.
Dan kan ik denken en doen eindelijk samen laten smelten.

Verstuiving

Hondhoogte, 2012, potloodschets


Kindhoogte

In wezen maken we vaak een portret van ons verlangen.
Het gemiste krijgt zo even zijn beeld. Er verschijnt iets wat
we willen zien. Soms zien we een denkbeeldig einde van de
wereld: de horizon. We lopen er op af voor een groet en een
vraag. Alles op ooghoogte natuurlijk. Je groeit met je vraag
mee.
We staan stil bij een toekomstig einde en wie weet is er echt
meer tussen hemel en aarde en zijn het de vrije vogels die
ons alvast begroeten.
Is die zekere grauwe grijsheid rondom een zekere restwaarde
van alle onduidelijkheden?
Er heerst een verwaaide mist in een groot vermoeden.
Vroeger was het toegestaan schimmen te zien. Meestal waren
het kleine witte vrouwtjes. Vaak wakend bij bronnen. Men be-
weert dat het oude wezens zijn die dolend terugkeren op de
aarde.
Hier op het platte zand verstuiven alle tekens. Zelfs de horizon
verdwijnt tenslotte totaal, weggelekt als de ondergaande zon.
Ik loop alleen terug naar Veronica en droog na een bad mijn
zilte, natte kop. Voel me klein.
Op de handdoek verschijnt een afdruk van een kinderkop.
Veronica = vera icon = het ware beeld en dat ben ik.
Nou ja ik, de ik van mijn kindertijd dan.

Schimmelrand

Upside Down Girl, 2012, tekening, A4

 Het gaatje is een zwarte korrel

Die nacht droeg zij een hoed van zand en gaf voor God noch
geld haar zaak uit handen. Sterker nog, zij sleepte het aan
een stuk touw achter zich aan. Daar was heel wat lef voor
nodig. Er zijn maar weinig mensen die dat op klaarlichte dag
aandurven. Zij was voor de duivel nog niet eens bang.

Onderweg stonk het erg naar verkeerde broeders. Die hadden
te veel rotte vis gegeten en waren kort van stof (met een
kanten rand van schimmel) geworden. Hoewel het hun eigen
schuld was, was het toch een treurig gezicht. Als je hun zag
zweeg je snel en dook subiet met een afgeknepen neus een
andere straat in.
Zij trok haar zaak, haar lot, verder voort. Liet zich niet aflei-
den door wat dan ook.
Haar lege maag knorde een behoorlijke melodie en duwde
haar iets verder dan zij oorspronkelijk wilde. Iedereen wist
ergens wel dat je eerst vele dagen zwartsel moet slikken voor-
dat je stoel aan tafel kan schuiven om een overheerlijke maal-
tijd te krijgen. Voor wat hoort wat.

De herberg was nederig, de baas ook. Met zijn veel te kleine
armen wenkte hij de vrouw met het touw, heette haar hartelijk
welkom. De anderen gasten hadden veel vreugde over gister.
Toen was er de toets van azijn. Een walm van bittere zelfver-
heerlijking werd opgediend. Enkele karkassen hadden er goed
van gesmuld, werden vierkant.
Daarna zat iedereen te wachten op de dag van morgen: dan
zou de zakelijke touwvrouw komen om de eindjes aan elkaar
te knopen.
En nu was het dan zover.
Iedereen kreeg les in ademstoot. Gekneld tussen de verveel-
de lach en de valse glimlach stierf je dagen voor de zwarte
korrel was gezaaid en werd je een vlezige doos. Het ging zo
snel dat je het niet eens beleefde.
Die doos was haar slepende zaak.

Tot slot maakte ze nog een snelle handstand om zo iedereen
te bedanken. Alles moet op de kop, daar gaat het om.
Op naar de volgende herberg.

Praatboom

Spiedster, 2001, tekening, A4

Loergat

Iedereen weet:
Zoals de avond valt zo zal zij de volgende ochtend weer opstaan.
Denk daar maar eens aan als je s’ ochtends zuchtend opstaat.
Je moet wel een hele grote zwartkijker zijn om dan de dag
donker te beginnen.
Koud is de kracht van sommige mensen, als water staan zij
tegenover de boze wereld. Zij bouwen niets op, zij breken af.
In het vuur smelten zij snel (dit ter zijde).
Haar oude hoofd zit vol vuur. Zelfs op het late uur. Maar ze blijft
steken in haar ijlen. In die hoogte is geen enkele man. Ze blijft
alleen en kan alleen nog maar wat spannend spieden. Niet dat
het genoeg is om te leven, maar een loergat is beter dan niets.
Achter de boom mompelt ze een zacht ach wat ach…..Het klinkt
teder. De boom zou zo wat ik al dacht terug kunnen zeggen,
maar zwijgt verstandig, hij is een oude boom.
Bergen rimpels wist ze ondertussen weg. Haar eens stralend
huis lijkt meer op een zwetende kuil. Rovers hebben hier niets
te zoeken, zij ook niet. Snel gaat ze op zoek naar haar wuivende
geest en merkt dat haar hart niets verbiedt. Haar lippen klemmen
lippen.
Later, met het geluk nog op het gezicht, schudt ze haar kruis uit.
Men zegt dat er dauw over het veld hangt. Dat is grootdenken.
Och, geef haar alle ruimte, haar verval is al begonnen. Geef haar
lucht en vul haar gulzigheid. Zing vanuit de lucht.

Dwazen

Grijs stel, 2012, acryl, 50 x 40 cm

  schets

Beminnelijke littekens

De warmte waait sloom langs de oogleden. De hemel kleurt als
een volle sinaasappel. Tussen de ochtend en de middag ligt er-
gens de roes. Achter de hoge heggen werd gekust en gehijgd.
Dit stel kent elkaar al lang. Te lang waarschijnlijk om nieuw te
zijn. Nieuw voor elkaar na vele jaren is een hele kunst.
Meestal is het na drie jaar sleets, grijs. De drift verbleekt, de
dronkenschap van de tong is nuchter. Alles is bezocht, alle
adressen zijn vertrouwd, terwijl de kikkers doorkwaken en de
tijd flink doortikt.
Het enige wat dit grijs stel kan doen is de stilte verminken
door hun aanwezigheid luidruchtig te tonen.
Maar het blijft stil bij de zonsondergang. Als onthalsde voca-
listen laten ze de zon in de zee zinken. Zij wanen zich al hoofd-
personen in het heelal. Wat moet je anders. Zij verdraaien het
getal en becijferen dus alles verkeerd.
Het is duidelijk dit zijn dwazen zonder pit.
Het is duidelijk zij doen doodgoed, gaan dood.
Het sissende en schuimende hart hangt al aan de hemel.
De schaduw hangt ondertussen verdwaald  tussen het sap van
de overrijpe druiven.
Straks wordt het uitgebluste hart nog door de wind weggedra-
gen. Ze zullen het niet merken. Ze zijn te grijs voor gevoel
geworden. De schijndode toneelknecht zal alles ten slotte op-
ruimen. Ook dat kunnen ze niet zelf met hun gebibberd aan
gezicht.
Nee, dit is geen vrolijk stel. Zij krabben aan hun beminnelijke
littekens en staren daarna op hun getande nagels.
De warmte waait ondertussen sloom langs de oogleden.
Nog steeds. Sloom maakt loom.

Nieuwe ogen

Mooi van verandering, 2009, tekening, A4

Mirakel

Tijdens zijn reis in Italië kwam hij onverwacht het eenzaam-
ste tegen. Het groter licht van melancholie ging aan en daar
stond hij mooi troosteloos leeg. Even omarmde hij nog een
kleine hunkering, maar kreeg geen armslag genoeg.
Toen zag hij zichzelf zo staan en schoot in de lach. Hij door-
zag zijn eigen wankel spel en vergat al het leed ter plekke.
Met zijn tong vuurde hij de vlammen aan, werd weer levend.
Hier en daar kleefde misschien nog een oude echo, maar daar
werd geen aandacht aan geschonken. Zelfs de dronken souf-
fleur had geen enkele macht. Het applaus was te groot.
Met nieuwe eksterogen bezag hij de glimmende wereld en
genoot. Hij kreeg nieuw eelt onder de voeten, vertroetelde
het na een lange wandeling. Zijn borst was nooit meer be-
nauwd om aan te horen.
Het was ergens een mirakel. Een prettig mirakel, waardoor
nieuwe avonturen het neusgat in woeien. Tot grote vreugde
was er voor verdriet geen enkele plaats meer. Mirakels hoef
je ook niet te bewaken of warm te houden. Sterker nog:
mirakels houden niet van theemutsen! Zij hebben hun eigen
warmtebron en vlinderen hun eigen o’s en a’s. Zij zijn naak-
ter dan naakt.
Kortom hij was mooier door verandering geworden.
Iets wat men ook altijd zei over zijn schilderwerk, als hij iets
had veranderd. Het is mooi van ver, verbeterde hij dan snel.
En dat was ook zo. Je moet niet te dicht op een kunstwerk
gaan staan, dan ben je werker, geen kijker.

Geest

In het hoofd, uit het hoofd, 1996, tekening, 50 x 65 cm

Gedachte

Het gebaar van afscheid murmelde wat. Adieu.
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar
schurende bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam.
Het geluid bleef lange tijd in mijn hoofd zitten.
De zomer is heet en laat de lucht trillen. Er ontstaat een on-
duidelijk landschap. De aarde ademt heet. In de verte hoor
je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van spelende kin-
deren. Ze bewegen hun tongetjes in hun rappe mondjes en
leggen de woorden op onze weg. Ik glimlach. Voel me veilig

Vannacht zal ik vast witte schimmen zien. Het is toegestaan.
De natuur wil. Er zullen kleine witte vrouwen of meisjes zijn.
Ze gaan me in de nacht vergezellen tot het slechts onmoge-
lijke vouwen zijn in mijn lakens.
Was het maar nacht, dan kon hij in het hoofd uit het hoofd
doen. Alles blijft, niets gaat meer verloren. Denk je. Hoop je.
Het wordt hooguit een geheim. Meer niet.
Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.
Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage. En dat mag,
want het is allemaal van het alledaagse jou.
Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een
stok op je kop. Je slaap droomt verder.

Pessimist

Old, 2008, tekening, A4

Zwarte boom

Je zegt dat de ratten je boom hebben afgeknaagd tot op de
wortels. Dat is treurig, dat is jammer en ik geloof het ook
niet. Het heeft meer met jou te maken dan met die boom.
Misschien ben je te ver verwilderd van je kern en kam je de
dood al een beetje. Allemaal misplaatst zelfmedelijden.
Het geronk van optimisme is aan jou niet besteed. Jij hangt
aan de gevaarlijke nutteloosheid en steekt geen hand meer
uit. Het maakt je jong oud.
Gezien mijn neiging om alles te bekijken vanuit een gunstige
invalshoek begin ik te geloven dat je mogelijk onmogelijk
bestaan een luxe idee is. In plaats van water zie je droogte
omdat je wilt dat het water op is. Wat een zielige vertoning,
wat een onrecht richting het grote nat.
Hoe simpel zou het kunnen zijn dat je je verdriet zou oppak-
ken. Het kan met één hand, niet met beide, want je pijnen
zijn hol en licht, zou je tegen een wand kunnen plaatsen om
daarna snel weg te lopen.
Verdriet is een masker. Verdriet moet je niet aan de muur
hangen, daar komt alleen maar narigheid van. Je kunt niet
oog in oog met verdriet staan. Dan wordt je opgegeten.
Verdriet is een volle inktpot en moet met kracht tegen de
wand worden gesmeten. Dat wist Maarten Luther al toen hij
zijn inktpot naar de duivel smeet. De opdoemende wand heeft
het geweten, werd zwarte nacht.
Verdriet is een anekdote, een tijdelijke rookschim.

Panty

Inkeer, 2012, tekening, A4

Die dag

De dag stikt in het onkruid, terwijl het nog maar vroeg in de
morgen is. Zodra zij haar mond open doet en begint te spre-
ken ontstaat een kronkelen kosmos. Mensen zien er daardoor
bleker dan gewoonlijk uit. Natuurlijk contrast.
C. trekt een oude panty over haar hoofd om meer kleur te
krijgen. Het staat haar goed, maar ze kan niet meer spreken.
Ze staat in een naamloze, niemendal stilte. Daar hoor je alleen
de boekhoudkundige tikken van de tijd.
Over haar schouders vloeit de rok van God, alsof Hij via een
hemelse spiraal naar beneden daalt. Zijn tentakels zijn honge-
rig en komen op plekken waar de zon nooit schijnt. Dat hoort
niet. Dit kan God niet zijn.
Iemand wil meer van haar dan zij weet. Kan zij wel zonder
angst dit bos in? Zijn de monsters nog in winterslaap?
In gedachten heeft ze alle tijd. Ze droomt over de rivier die
schuil gaat onder het ijs. Dromen laten je woorden verande-
ren in peluwtjes van mollig mos.
Het stinkt inderdaad nog steeds. Het mos rot onophoudelijk
door. C. houdt haar ogen bedekt met haar handen. Uit schrik
en schaamte. Niets is meer zoals eerst. Het geluk begint te
schilferen.
Midden in het leven leven op een onbebouwd terrein de larven,
het varkens, de hyena’s. Ergens in de verte hoor je nog een
cipres vlammen. Een stuiptrekkende bliksem wijst op onweer.
Haar koortsige ogen tasten de zieke diepte af.
Eigenlijk zijn het de bochels van de dood, zei een naar mens.
Zij wil het niet horen.
In de neveling van het licht ligt haar oogverblindende achttien
karaats levenslot. Er is plaats voor een wachtende evennaaste.
Een lege fles wijn verzendt een boodschap voor verre tijden.
Als de dood je even kamt zingt het riet even niet meer.
De dag, iemand anders ook, verheugt zich alvast op later.

Groen licht

De optimist, 1996, tekening, 50 x 65 cm

Prille tocht

Hij heeft zich net gewassen met zeezand. De zon heeft hem
bestookt met brandende okers. De kleuren die zijn elegante
lijf hebben gebrand slaan op hol. Nu is hij weer volkomen
blank en vol goede moed.
Zijn ogen zijn dun en deden bijna zeer zo dicht bij de lucht.
Hij loopt naar het ongewisse, even uitzinnig als voorzichtig.
Het gebroken beeld ligt immers altijd op de loer, maakt van
de tijd scherven en weg is de kinderlijke volmaaktheid. Met
die stilte is haast niet te leven.
In dit Hollands verlegen licht glanst de modder onder zijn
voeten.
Waarheen?
Zijn hoofd is niet opgeborgen, hoeft niet te luchten, dus de
weg is vrij. De gevoelige plaat zit niet vol maden, geen en-
kele, kneuzende bliksem houdt hem vastgenaaid aan de
aarde.
Zijn dwalende oog ziet alles, zelfs de verloren mier in de kier.
In deze sporen, de sporen van de optimistische man, ver-
tellen ogen meer dan hongerige handen. Ogen liegen nooit,
onthouden alles. De zwoegende klok is de echte jokkebrok.
De tijd laat een smerig, vervuild spoor na. Als een slecht ge-
weten spint hij zogenaamd gouden draden. In werkelijkheid
is het niets anders dan een stervende, onontwarbare kluwen.
Hij is zijn eigen kroon, laat zichzelf in blijdschap lopen omdat
hij zichzelf daar heeft neergezet.
Ergens geurt het naar een heerlijke maaltijd.
Hij loopt verder in potente tijd.
De waarheid is niet in de war.
In principe kan en mag alles.
Hoera hoera, de levende lucht is dood, hij bestudeert het gat
in de toekomst en laat het verleden rustig uitlekken.