Blauwsel

De vlag, 1995, tekening, A4

Oude geest

Bij toeval vond mijn oude geest een blinkend licht uit het ver
verleden. Je moet maar geluk hebben, het maakte me blij.
Alle verwaarloosde hekken hoefden niet meer te bekvechten
met de roest, zij waren weer fris geverfd.
Dat is het mooie van terug in de tijd gaan. Dwars door de lucht
is je adem opnieuw helder. Wormen zoeken haastig een uitweg.
Het verleden is vrij van alles omdat het al geleefd is.

Dus beklom ik de ether van deze geest, ik had honger, was be-
zeten. In mijn hand hield ik in een wapperende vlag. Een blauwe,
het symbool van abstinentie. Het ouderlijk huis dicteerde ooit
iets wat je nooit vergeten moest, al vond je het zelf iets bijkom-
stigs.

Iemand blies mijn gezicht aan. Ik werd een bron. Ik werd een
bron van liefde, stond er helemaal voor open. Je kunt er niet
vroeg genoeg mee beginnen voelde ik. Het oerwoud van nieuwe
beelden werd mijn eerste huis (ooit was ik ook zo geboren).
Lang gaf en nam ik, het was een grote ontdekkingstocht. Bij
liefde ben je niet leeg maar juist gevuld.
Ik had me aan de blik van de hete sneeuwklok gebrand. Vrij-
willig en graag. Ik verwachtte dat het nooit zou stoppen. Ik
wilde dat, maar de wind nam plotseling af en gaf loze leegte.
Zinloos speelgoed bleef achter.
Het was laat. Te laat voor de klaagmuur.
Ik sprak over nevel in die tijd. Nevel en toeverlaat.
Niet zolang daarna vond ik nieuwe tuinen en tastte ik in een
ander licht. Een mens weet altijd raad.

Lui

Zwarte maan, 2012, acryl, 70 x 70 cm

Stukje nacht

De straat is donker, het is nacht, dampt als een hete neger.
De maan stoot matglas uit, het is koud, decembermaand.
In de stad kraken de slaapkamers. De ontstelde oren van de
buren maken overuren. Dit is hoe het is.
De nacht is altijd mooi. Hij houd van de nacht. De nacht her-
haalt de dag niet, zij schept als de geschubde lijster slaapt.
Hij maakt een tekening, de inkt zet aan en springt wild. In de
hals van de pen zit een afwachtend gedicht. De uit gewoonte
drinkende dichter moet nog opspringen en verder doen. Zijn
stoel draait al zenuwachtig. Als hij niet schrijft krijgt hij een
boete of een hechtenis van minstens zeven maanden. Zo voelt
hij dat.
Zijn tamme gids is lui, te lui om uit zijn graf te komen. Hij
kijkt blauwblauw en denkt er over om rozen te gaan kweken.
Maar ook dat is hem te veel werk, rozen zijn nog al gevoelig,
kwetsbaar.
De dichter doet een kiezelsteentje in de mond, laat zijn mond
rammelen. Het maakt hem high. De boosheid in zijn stem zal
spoedig klinken. De wereld is een beerput vol stinkende en-
gelen. Onderaardse bomen worden daar getoond. Aan elke
pisbuis hangt een priester die de urinevaten aanstampt.
De dichter raakt op gang. Zijn schrijvershand is geen staak-
engel. Laat de wereld rustig stinken, zijn zijden kousenvoeten
zuigen alle kreten op. Hij kijkt als een klimop overal in. Zijn
doornenogen boren door. Het heelal wordt volgerammeld.
Ik ben een woord, schrijft de dichter, ik ben buitenissig.
Dat wisten wij allang.

Geaard

Man, titel, 2012, schets

Breinwerk

Geen tekening ontvouwt het brein. Alle wijsheid is maar schijn.
Onze handen laten de huid rillen, ogen uitpuilen als we niet ont-
spannen zijn. Maar hoe zit het met onze hersens?
Iemand zei eens kwaad dat de hersens van een ander bestond
uit badzand of kolengruis. Eén van die twee. Kies maar.
Hij wilde beledigen maar die ander was niet onder de indruk en
vond hem een man zonder titel. Mannen zonder titel zijn hele-
maal niks. Zwaar hunkerige mannen zijn het. Zij wonen in wan-
kele huizen.
Ondertussen slaapt de slaap in de zware schaduw.
Ieder stukje papier is een vage waaier in een hoge hemel. Het
lichaam van de titelloze man ligt achter het schild van de scha-
duw. Zijn voeten omarmen de muur in plaats van de muur te
kussen.

Kijk ik ben een man waarbij de vloer gelijk staat met de voeten.
Ik ben geaard, niet onbezonnen, nog lang niet klaar. Mijn heldere
snaren brengen rust in de ruimte. Mijn blijdschap lakt iedere pijn
af. Mijn snor zit vol roze tranen. Als dat niet beschaafd is weet ik
het ook niet meer. Dan kan ik niet meer lichtgevend en zingend
door het leven. Ik ben een lichtschikkind vanaf mijn geboorte.
Zo zie je maar, iedere keel heeft zijn eigen profeet. Alleen de
klamme kleurt zijn eigen dronkenschap als een roepende op een
rots.
Vandaag verplaats ik mijn bergachtige heupen naar de blanke
avond. Ik heb er zin in. Mijn twijfel laat zich niet opdrukken.
Dit wordt geen allemandag. Ik heb alle vonken en vlammen al
aangeroepen. Ik ben helemaal ruimte.

Drijven

Zeedenken, 2012, schets

Varen

mijn vriend zong
meesterlijke geluiden
van gevonden poelen
zingende mensen
zijn vlekkeloos

mijn vriend zong
als een wensster
terwijl zijn bootje wegdreef
zingende mensen
letten niet op

mijn vriend zong
zich stromend verder
snel leeglopend
tussen alle sterren
zingende mensen
wonen overal
overdrijven overal

Ingedikt

Stille man, 2012, acryl, 70 x 70 cm

schets

Grijze dag

Zijn tong kuilt in de mond, er zit vuil aan een kies. Buiten is
het grijs en grauw, iedere kleur heeft zijn betekenis verloren.
En dan verbergt hij zijn kin bijna in de keel als hij zijn woor-
den beheerst inslikt. Hij ziet het niet, hij is mist.
Het mooiste weer maakt van deze stille man geen stralende
man. Zijn aangenaaide neus ruikt iedere vreugde op grote af-
stand. Hij duikt weg, zijn spiegel is verzadigd.
Het van buiten grijze gezicht is smetteloos. Vermoedelijk is
de binnenkant turf of een andere breuk van de rijke aarde.
Zijn hut moet wel een treurwilg zijn. Overal hangt de schaduw
van een zuiplap. Nee, dit is geen schoon hoofd. Dit is een half
hoofd op een benard levenspad. Vol wrevel zegt het niets meer.
Zijn schedel is een opgezette pens, zijn ogen zijn weggerold.
Dit hoofd heeft met opzet net genoeg huid voor iemand die zich
net uitrekt.

Vroeger losgeslagen, nu in de goede handen van de schrijver,
spreekt het weer met ingedikte woorden. De instincten wor-
den aangeboord en opgezocht. Op zoek naar geurige kreten
en warme kleuren.
Het horloge wordt gelijk gezet.

Praatboom

Underdog, 1999, acryl, 100 x 50 cm

Heel mystiek

Ze zit in een chromatische maalstroom, al is het vast van kor-
te duur. Ze zou zich zelf niet zo ernstig moeten nemen, daar
word je alleen maar wazig van en dan zie je geen enkele zee
meer oplichten.
Als stemmingen negatieve invloed hebben is het misschien
een idee om het bladerbos op te zoeken. Bomen kennen geen
boosheid. Ze geven je een stortvloed aan natuurlijke omhel-
zingen, ze laten je weten dat je welkom bent en dat de men-
senwereld stinkt.
Overdreven?
Ik dacht het niet. Vaak genoeg als ik mijn navelbodem had
bereikt troostte het bos mij. Zij gaven mijn verwarde takken
een nieuwe stam. Dan was het niet morgen mooi weer maar
gelijk nu al volop zonneschijn.
Ik heb eens een boom horen zeggen dat als mensen diepe
ingevallen wangen hebben zij neerslachtig zijn. Bomen weten
veel. Als je je warm zingt staan je wangen immers blozend
bol. Dat komt door moeder die denkbeeldig over je hoofd
strijkt en bemoedigend ja tegen je knikt. Je mag er zijn, je
doet er toe.
Een bos lijkt een paradijs zonder mensen.
Zo denken de sterren er ook over.

Kleinzoon

Leeghoofd, 2012, tekening, A4

Verwarde geest

Hij speelt met de elementen en de elementen spelen met hem.
Zijn ogen gaan niet meer rond, de stem is gestold. Hij danst
en verdwijnt achter zijn doorschijnend gezicht.
Men zegt dat hij een krachtige hand heeft, daarmee kan hij alle
harten vasthouden die hij wil. Hij weet de weg van het woord.
Niets hoeft hardop gezegd te worden. Alles is ooit gezegd.
Een anker ankerde in een versteende zee. Het plantenrijk, ooit
in een zucht geboren, reageert niet meer op licht.
Waar hij verschijnt knielen alle tongen in hun wildernis, tongen
blijven achter gesloten lippen terwijl tienduizend dingen bewo-
gen. De enige bron is het oor.
De wereld is zijn aarde niet en de aarde zijn wereld niet.
Hij zei vroeger ik ben de kleinzoon van God, men vond dat lelijk.
Het was ook lelijk, hij was niet eens een grote zoon.
Het dromen is in die dagen begonnen.
Hete sneeuw leek van de maan te komen. Zijn tuimelende geest
trilde kreunend over het spiegelende water. Hij kleumde zeer.
Gouden woorden konden het jonge vuur niet warm houden. De
koele wind hield wijn en ogen fris. Het gevaarlijke zwijgen zette
in.
Vreemd is dit. Strelende woorden kunnen nog genezen, dichte
woorden helen niets. Zij verpletteren de fluitende ketel en laten
alleen dun-dunk achter.
Kijk als al het bevaarbare water is verdampt, wat moet je dan
nog met een boot? Dan zijn de wolken van marmer en ontplof-
fen alle opgevouwen kranten in de moederschoot.

Oeuvre

I T = I T, 2012, acryl, 40 x 40 c

schets It = It

Geef niet op

Als je leest dat iemand is gestorven die je kent of hebt gekend
krijg je altijd een klein schokje. Het klokje van eigen tijdelijk-
heid klingelt scherp en daar houd je niet van. Je wilt er nu niet
aan denken. Het is een overval.
Dat onderging ik ook bij het sterven van Raoul de Keyser.
Ik was ineens oud of voelde me zo. Even maar.
Toch heb ik hem maar één keer ontmoet, ergens begin jaren 70.
Zijn werk maakte veel indruk op me. Het zag er zo simpel uit.
Hijzelf trouwens ook, niks artistiekerigs, eerder een anonieme
kantoorman of boekhouder.
Bedachtzame Belgische zinnen, die so wie so al mooi klinken,
kwamen wonderschoon uit zijn kleine, bescheiden mond.
Ik kocht een zeefdruk van hem. Was blij met zijn echtheid.
En nu is hij dood. Dat is ook echt.
Ook echt is dat ik later die zeefdruk in droevige omstandig-
heden ben kwijt geraakt. Spijtig genoeg is dat soms het leven.
Daarom maakte ik dit hommage schilderij. Zo simpel is het:
IT = IT en dan is het klaar, over en uit.
Je werk heet daarna ineens oeuvre.
Hij werd 82, niet gek voor een kantoorman.
Ik ga voor het getal 96, doe gewoon mijn best.
Er is nog veel te doen van dat beste.

 

Verzonnen

Onderdrukking, 2012, tekening, A4

Ander gevoel

Op slag werd haar keel dik.
Even leek het alsof ze in haar hoofd wou kruipen, om een nare
herinnering te verdrijven. Ze legde haar handen drukkend op
haar bleke voorhoofd. Schudde daarna alle pijn eruit, gaf het
opgelucht terug aan de aarde.
Nu ga ik een verhaal vertellen – zei ze – let goed op, want dit
verhaal is niet verzonnen:

Op een bewuste avond werd een vrouw rond tien uur ’s avonds
gebeld: of ze nog niet was vertrokken.
Dat was niet het geval, want ze wist nog niets van vertrek.
Dus kon ze helemaal niet vertrekken. Het voelde alsof haar een
net gewonnen reis of prijs was afgepakt zonder er iets aan te
kunnen doen.
Gauw dacht ze aan rustige dingen. Fantaseerde schone zijden
lakens, een nieuwe wollen deken en liep verlicht naar boven.
In de slaapkamer knipte ze het licht aan waarop het bed begon
te zweven. Echt, het bewoog, net als de wenkende man, die
erin lag!
Ze zakte weg, was te moe om van deze verrassing te kunnen
genieten. Ze wilde slapen, geen fratsen.
Nog één keer tandenpoetsen, plassen en dan opnieuw het bed
zoeken. Overzicht houden. Je hebt iets gezien wat niet kan
hield ze zichzelf voor.
Het hielp. De beteuterde bedman vertrok ondertussen naar een
ander finest hour en klopte daar op de deur.
Je bent laat – klonk het warm – kom binnen ongezouten man
en ze schonk hem heel haar hart. Samen verzamelden ze alle
stukjes nacht en toen ze helemaal uitgeteld en uitgedacht
waren was het meteen genoeg. Zoveel genoeg, dat het steeds
opnieuw kon beginnen.
Tenslotte zette hij op een kwaad moment zijn voet op haar
hoofd. Heel raar, naar en onverwacht.
Zij schrok zo dat ze wakker werd.

 

Vertrek

Sorry, 2012, tekening, A4

Geen spijt

Hij vertrekt naar een ander land. Het land waar het harde hoofd
de weke wereld benadert bevalt hem niet. De geest lijkt daar
beest te zijn. Niets goed voor de mens, dus wegwezen.
Op zoek naar een gebied waar de mensen niet allemaal hemel-
waarts wemelen is geen eenvoudige opgave. Hij snijdt daarom
steeds plakjes van de aarde af, zo houd je vanzelf het goede
over.
Iets wat hij van zijn moeder leerde bij het schillen van de dage-
lijkse aardappelen, rotte plekken altijd verwijderen, het is niet
voedzaam en je kunt er misschien ziektes van krijgen.
Hij gaat weg zonder het dringende vertrek te melden bij de
naaste buren. Dat is niet netjes, maar het spijt hem niet. Ze
hebben toch alleen maar broodmagere gedachten. Bovendien
is het veel beter zo: hun zwakke hart kan niets hebben. De
zware sluiers van de taal zouden zich snel blindstaren op zijn
dikke licht.
En zo komt hij in een gebied waar men wel kan luisteren. Ze
hebben er iets op gevonden, ze hebben geen witte boorden vol
woorden, ze krabben hun oorschelpen gewoon schoon voor
nieuwe denkbeelden. Deze mensen hebben temperament en
zijn geboren  met een zoeklamp.
Zijn bloed brandt daar goed in.
Aan alle kanten krijgt hij nu nieuwe ideeën. Geen zwaarte is
meer te groot. We zullen nog veel van hem gaan horen.