Alles is tijdelijk

Druk, 2012, tekening, A4

2012_druk_k

Werk aan de winkel

Omdat hij weet hoe gemakkelijk de kleinste dingen hem kunnen
kwellen, probeert hij zorgvuldig ieder contact ermee te mijden.
Ieder wolkje wat voor de zon wil schuiven wordt tijdig weggescho-
ven, want wat moet je met een bewolkte dag in je leven?
Door zijn zelfgekozen isolement vindt hij zijn geluk. Hij is moedig,
rustig, valt niet in slaap. In alle bescheidenheid vindt hij zichzelf
flink de moeite waard. Waarom ook niet?
Zijn gelukkigste momenten ervaart hij wanneer hij niets zegt, wil,
denkt of droomt. Dan is hij aan het louteren, zegt hij, dan is het vele
niets alles. Zonder verbittering of verstarring bestaan er geen mis-
vormde ideeën, je leeft op dat moment in een lange, eeuwigdurende
voorsmaak van de dood, je bent tijdelijk verdwenen in jezelf.
Het mooie van dat tijdelijke is natuurlijk dat het stopt.
Hoe weinig hij ook ademt, handelt, hij beweegt zich altijd richting
eigen eindpunt. Wat op zich geen ramp hoeft te zijn, hij heeft mis-
schien de verkeerde vluchtweg gekozen. Er is altijd hoop.
Het enige waar hij voor op moet passen is dat hij zichzelf niet zo
moet overtuigen, want overtuiging betekent voor hem altijd het
verlies van illusie. Door de wil te analyseren heeft hij hem gedood.
Uiteindelijk beseft hij dat je je kinderlijkheid nooit moet verliezen.
Eindelijk rust hij.

Dat was dat

Nieuwe start, 2012, boek 101, pagina 3

2012_b101.p3_k

Er is alles, alles is

Als de mist en de rook opstijgt van de aarde daalt het neer in de
hemel. Dat is een leuke gedachte om weer helder te kunnen zien.
Dat je er niet eerder aan hebt gedacht! Je wist het gewoon niet:
het was eerder een soort ziekte van de lucht, dan iets wat neer-
daalde of opsteeg. Soms leek het meer een ziekte van de ogen
dan een realiteit van de natuur.
En als nu al die troebelheid vertrekt dan zie je pas de werkelijke
schoonheid van alles. Andere dingen zoals vergetelheid en ver-
zwakking verbleken rap in de zon.
Een brandende stilte heeft geen geluid, alles is stil. De dingen
gaan pas later gebeuren, als de blinkzon weg is. Daarom ben ik
een man van de nacht waarschijnlijk.
Als nachtman hoef ik me niet druk te maken over wolken, nevel-
vlekken of schaduwen. Ik onthul mezelf in de diepe nacht zonder
dat iets blauws mij onttrekt aan de wereld.
In de nacht is niets bepaald, ook het onbepaalde niet. Mist kan
dan ook rook zijn, het maakt niet uit. De lijnen en scherpe vormen
van bomen en gebouwen blijven niet langer hangen. Alles lost op
in de zwarte nacht, alles is niets en alles tegelijk. Het projectiedoek
kaatst geen licht terug.
En als ik dan overal tegelijk opdoem, dan ga ik alles onthullen. Ik
aarzel niet langer om te verschijnen. Mijn hart versplintert het
hoofd niet langer, gevoelens zijn ontward door mijn wakkere be-
staan, alle versuftheid is weggepikt. En als mijn gehoor ook nog
eens een demonstratie geeft van een psychische grootheid is niets
meer zinloos.
De onafgebroken werkelijkheid rolt zich uit over het papier.
De andere wereld verschijnt en herkent zijn ziel.

Springende wind

Bunch of five, 1999, acryl, 100 x 50 cm

Groengrijs

Er is een schaduw die groter is dan de bergen. Daar wordt ge-
dobbeld. Diep in de dalen lopen mensen zich warm om later te
eindigen met vechtende haren. Op hun hurken vlammen zij en
blaffen hun woede naar elkaar om af te koelen.
Er is nog iets vreemds in die streek: de springende wind maakt
daar dat je sterk wordt. Spierballen groeien spontaan aan. Je
voelt je al snel een winnende kakel.
Als de ochtend zwijgt als een gat in zijn weinige ogen, dan ko-
men de naakte honden uit hun hol. Zij zoeken de spiermannen
en pissen op hun gebalde vuisten, net zolang tot alles groen
grijs uitslaat. Dan is de natuur weer natuur zo als het hoort.
Het is een plaatselijke gewoonte van de dieren. Je zou diep in
het verleden moeten gaan graven om uit te vinden hoe zoiets
eigenlijk is ontstaan. Waarschijnlijk zou je niet primitief genoeg
zijn om het te begrijpen.
Pas als het licht lichter is dan het lichtste gezicht houden de
honden er mee op. Dan sluiten ze de deuren van hun wateren-
de huid, om daarna een kort middagslaapje te doen, zodat ze
later helder in de nacht op wacht kunnen staan.
Ondertussen trilt op elke drempel de wimpel van de heugenis.
Het dobbelen begint opnieuw.

Miraculeus

Vrouw en kat, 2012, schets (getekend met een wattenstaafje)

Ogenspel

Met het masker van dieren op is het zomaar lente.
Ronde schemeringen komen spontaan aanzetten.
Levensbronnen borrelen van groot geluk.
Je hoort je kat spinnen van tomeloze tevredenheid.
Snel stel je al je vragen uit, het maakt je zachter dan de
dwergen. Je kunt niet langer denker zijn als je je kat in de
ogen kijkt. Zijn toegespitste oren maken je week aan de
binnenkant. De hemel daalt op de slapende aarde.
Je gebroken ruiten van je onrust zijn geheel geheeld. Heel
de kamer lijkt van goud door dit ogenspel.
Later, als de zon op de avonddrempel hurkt, voel je nog de
positieve energie van het ogenritueel.
Laat nu de maan maar brandend zingen, al het grijze hout
is toch al opgeruimd. Pas in de volgende middag zal de geest
van de tegenstrijdigheid overgeven omdat het iets te lang in
de zon heeft gezeten.
Zolang je ogen spelen met die andere ogen kan je adem niet
verstenen.
Hier past maar één woord: miraculeus!
Toch spreken we het niet uit.
Onze lippen zijn tijdelijk verzegeld.
Jonge wolken bloesemen de wangen warm rood.
Toch zijn we geen poppen.

Dubbel

Dubbel hand, dubbel hoofd, 2012, schets

Aura actie

Het eerste wat mij te binnen schiet is ruik eens…ja, ik kijk
wel uit! De tweede associatie is rijke stinkerd. Ik hoef niet
eens mijn best te doen om nog iets te bedenken, er ligt te
veel om op te rapen, mijn leven is niet oppervlakkig.
Het is doordringend licht, dus overdag. Buiten is het volledig
stil. Ik hoor alleen het zachte ruisen van de wind. Voor een
moment lijkt alles normaal. Ik zou kunnen denken dat er
zich niets heeft afgespeeld.
Nog hoor ik haar gillen. Hysterisch bijna. Buiten zichzelf van
ongeloof. Daarna nog één korte, intense kreet en de stilte
keert terug.
Ik adem snel na de rilling. Is het gevaar nu geweken?
Er gaat zoveel tijd voorbij dat ik begin te twijfelen of ik
alles wel goed heb gehoord. Ik heb geen idee, leef in de schijn.
Dan verman ik me, ik ben geen angstige stadsjongen.
Na verloop van tijd ga ik de kamer binnen en zie een gebogen
kleine S. Zij praat zacht snikkend in zichzelf. Ik kan het niet
verstaan. Haar zwarte, wollige lijf schokt heftig.
Ik probeer haar te troosten, maar het lukt niet, ik heb niets
gezien. Schaamte volgt.
Ik draai me om zonder iets te zeggen, neem geen afscheid, ik
moet werken. Ze kunnen niet zonder mij beginnen.
Later, op het kantoor, snuffel ik aan mijn trui. Het ruikt naar
opgedroogde tranen. Ik kan niet goed aan het werk komen.
Het wordt ondoordringbaar donker.
De nacht maakt me gek.
Doodstil is nu de associatie.

Rode bloei

Ice-cream, you scream, 2010, acryl, 40 x 50 cm

Plaatselijke liefde

Soms is het noodzakelijk je te schamen voor je eigen volk. Je
bent het verplicht. Soms volstaat schaamte voor één persoon
ook. Met wat orde en vrede verdien je daarna hopelijk weer
van vrijheid.
Als de lucht zijn/haar hand naar je uitsteekt, wordt verwacht
dat je daar op ingaat en die hand stevig vastgrijpt. Dat moment
is kort en dun, je ziet zomaar de hand over het hoofd en dan is
het voorbij. Het hoofd gaat gloeien, het is te laat voor herstel.
Ook de brug van het gesprek komt dan niet meer op gang.
Maar zie: overal bloeien de papavers (als kind las ik papa vers,
als een soort hartenwens). Die rode bloei past mooi bij je opge-
wonden wangen. Met nieuwe scherpe sikkels loop je naar het
nieuwe graan. Het kan je niet schelen of alles genoeg gerijpt is.
Zelfs het onkruid gaat er aan.
Je jonge lippen gaan vaneen na de schemer, ze zoeken en vin-
den andere jonge lippen. Je kijkt voorbij alle verlatenheid. Je
bent gelukkig en iedereen mag dat weten.
Pas toen je de diepte van je droom kon peilen, met behoud van
alle mooie woorden, kwam het trage uur terug.
Toen nam je een zacht ijsje.

Fleurig

Junior Blossoms, 2012, schets

Jong en bloemig

Het is gezien. Het is te zien.
Duizend bloemblaadjes met de blik van fluitende teenagers
wandelen graag buiten. Extase, daar gaat het om. Het leven
is fantastisch! Tenminste als je niet leeft als een vermoeide
oliebol. Jeugdige smaakjes smaken naar meer, oude blaadjes
willen altijd meer, ondanks hun slinkende lollykop.
Alledaagse goden vergeten soms de afgrond die zo dichtbij
groeit. Zij rekenen onverstandig op de droom, die al spat bij
het verschijnen van het eerste beeld. Onze vrijheden worden
vaak zo goed gespeeld dat het godvergeten echt lijkt.
Opgeblazen tot een gewenste grootte krijgt de stem steeds
meer lucht. Zo lijkt alles voorspoedig te gaan zonder afzeggers.
De droom is een vriend of hoort dat te zijn.
Je leeft.
Zeg nou zelf, wat is een vriend zonder vrijheid of lach?
Ik voel me weer helemaal jong en bloemig met een winnend
paard onder de reet.

Natrap

Geen hond, geen stok, 2012, schets

Late zon

Hij geeft het water een forse natrap, maar alle windstreken
stoppen niet met hun bestaan. De gulzigheid van de natuur
gaat gewoon door. Altijd. Om gek van te worden. De snelle
zonnestralen van het zuiden branden zich een weg.
Zijn stem wil sterker zijn dan de heftigste regen maar klinkt
meer als de zachtste sneeuw. Een cipres begon uit afgunst
wonderlijk schoon te zingen. De natuur houdt van verrassin-
gen.
Hij is een ziener. Zijn ogen vallen nooit dicht. Hij spreekt ook
als een ziener in het hoofd en wandelt mompelend zijn holle
weg.
Hij geeft het uitzicht een naam, waarop een hond hijgend op
hem af komt. Vlak voor hem komt hij tot stilstand. Ze kijken
elkaar recht in de ogen, onderzoeken en penselen zachte
woorden naar elkaar. Beide moeten glimlachen voor zo ver
dat kan. De spiegels van sterke verbeelding zien wel vaker
vreemde dingen. Wat vreemd is wordt gewoon.
En als hij de hond mag aanlijnen blaft zijn oor. Het oor blaast
de haren langs zijn grijze slaap, over zijn voorhoofd. Het voelt
prettig. De hele zomer is prettig.
Ik krijg trek.

Potkachelpraat

Complete me, 2012, schets

Slechte kunst

Op de laatste tentoonstelling tot nu toe worden schilderijen
en tekeningen meestal samen met teksten gepresenteerd.
De kunstenaar mag graag duiden, niet voorzeggen.
Het publiek kan zich zo beter inleven denk hij.
Het publiek heeft daar juist grote moeite mee. Zijn wereld
is hun te klein. Ze vragen zich af of het samengaan van zijn
schilderijen en tekeningen ook stilzwijgend kan. Dat zou de
concentratie bevorderen.
En zo ontstaat er min of meer een realisme-debat. Echt iets
van deze tijd. Alhoewel we ook weten dat iedere tijd zich al
te graag wil herhalen.
Wil de kunstenaar eigenlijk nog wel als kunstenaar beschouwd
worden? Een potkachel of een gloeilamp brengen hier geen
uitkomst. Dat was vroeger misschien nog zo. De expositieruimte
is nu meer een soundstudio geworden.
Vandaar die lawaaierige teksten. Terwijl het publiek op zoek is
naar geluiddempend materiaal zet iemand een bankje neer.
Door zijn laagheid lijkt het nog het meest op een katholiek be-
klaagdenbankje, een biechtbank dus.
Het publiek mag daar neerknielen en zich laten gaan.
Wat is nu de rode draad in dit verhaal?
Kunstenaars en publiek zijn ondoorschijnend met elkaar ver-
bonden. Zij kunnen niet zonder elkaar en hebben beide hun
eigen wettelijke voorschriften. Stilzwijgend in functioneel verband
gaat ieder zijn eigen weg. Elkaars verlengstuk wordt helemaal
niet erg gevonden.

Dunk-dunk

Het lege midden, 1997, acryl, 80 x 80 cm

De tegenstem

Onze meester is een bedeesde man. Hij wil schroomvallig zijn.
Zijn hoofd hangt meestal ietsje schuin naar beneden. Een soort
lichte onderdanigheid hangt aan zijn nekje.
Hij leert ons lopen en uitkijken voor doodlopende wegen. Dat
is niet niks, daarmee kom je een heel eind. Ook zegt hij dat
je van de nood een deugd moet maken. Dat is ingewikkelder.
Er zijn veel vallende trappen onderweg. Met de trouw van een
hond komt het vuur vanzelf, zegt hij. Je moet gewoon jezelf
blijven al springen alle ruiten om je heen.
Maar hoe moet het dan als je hond een dood beest blijkt te zijn?
Dan moet je maar een kermisgeschenk zoeken, zegt de meester.
Hij heeft makkelijk praten, wij hebben op ons galmend jachtter-
rein veel last van de rode, nietsontziende oostenwind. Die is
echt hard en bazelt alle onze wensen neer. Onze wind hoort
mierzoet te zijn, mierzoet als schlagermuziek. Als ons kruis aan
een kermisgeschenk hangt is het moeilijk leven.
Wij vrezen dus onze ondergang.
Onze meester moet niet zo bedeesd of schroomvallig zijn. Daar
hebben we niets aan. Dan is er van alles te weinig. Het mindere
is gelijk veel. Het maakt ons onzeker en dan worden we willoos.
Wij willen voorbij sterk staan. Geef ons een goed huis en vrucht-
bare winden, dan gooien wij al onze jonge stemmen hoog de
lucht in.
Hoor je het krakelen al van de brekende takken?
Alles wat eens heeft gekropen komt nu wild aangevlogen.
Wij jagen op het eerste licht en gaan de wereld stropen.
Wij drukken op de dunk-dunk-knop.
Duizend knopen springen los.