De schilder

Schouderklop, 2013, schets

2013_DR_schouderklop_k

Idee

Je was zo zwart als een voortzeggende echo en hing in het dal.
Geduldig sprak ik vanuit de lucht naar de afgrond. Toen hing je
aan de bergen.
Uit een duistere mond komt een verkeerde herinnering. In al je
naaktheid slaap je daar gierig op. Snel ben je schietschijf voor
anderen. Wie dan ook weet je tere plek te vinden, je geeft ruimte.
Wel deed je je best en schreef een fraaie brief aan jezelf, waardoor
je geest meer een balkende fee werd. Je voelde je beter door die
schouderkop van eigen hand. Open plekken hoeven geen open
wonden te zijn, neem gerust de trap naar de leegte. Leg daar je
ijzeren ei. Het zal je goed doen en verder brengen. Loop achter je
gespitste oren aan, het liefst boven het avondrood. Je zult zien
dat de nacht goed zal verlopen. Al loopt het water langs de wind,
jij lacht na de droge witte wijn. Vleugels zijn vriendelijk.
Langzaam aan zul je geen haast meer hebben. Je verlamming is
verdoofd, je bent veilig, verlicht.
Tot slot zal je schaduw zich verheffen en met je willen dansen.
De splinter is in de kous gelaten, doet geen pijn meer.

Groei

P.T. (Plain Truth / Play Time), Groningen, uitgekrast witkalk, raam

1987_p.t.(plain truth-play time_ groningen )1987_p.t._d

De echte waarheid

Ergens eind jaren tachtig was ik wild op zoek naar andere manie-
ren van presenteren. Waarschijnlijk was het een gevolg van mijn
docentschap (toen al tien jaar) aan de kunstacademie toentertijd.
Uiteindelijk vond ik een leegstand pand aan één van de hoofdstra-
ten van mijn stad. Het was van de gemeente en werd tijdelijk be-
heerd door welwillende, creatieve kunstenaars. Je kon het huren
en daar dan zelf de baas zijn. Wie wil dat niet voor een maand?
Het zou een stand van zaken tentoonstelling moeten worden, ge-
koppeld aan de lat wat hoger leggen. Groei, geen stilstand!
Vlak voor deze expositie was een hectische periode in mijn leven
net afgesloten, dus de grote woorden en gevoelens lagen vers
voor het oprapen.
De titel, The Plain Truth, verwarde gelijk een aantal van mijn col-
lega’s, zij dachten dat ik ineens bij een foute sekte zat. Alsof ik
iets had uit te leggen zei ik dan maar: er bestaan geen verboden
woorden, dus waar heb je het over…of ga eerst even kijken…
Om de ruimte intiemer te maken beschilderde ik de ramen aan de
straatkant met witkalk, je kreeg mooi diffuus licht. Later kraste ik
met een operatiemesje een soepele dolfijn in het witsel, zodat je
toch nog iets contact hield met de buitenwereld.
Toen was alles klaar voor de boog der verdringing en kon ik mijn
lijden als dagtaak tonen. Als je maar goed en diep genoeg nadenkt
heb je zo een tentoonstelling bij elkaar. Dat de uitkomst enigszins
somber uitviel, dus onverkoopbaar, hield me niet bezig. Ik wist al
dat ik niet vrolijker was geworden. De zinloosheid bespeelde de
dag als de bijl het bos, ik was mijn eigen betonblok aan het been
als het ware.
Objectief en achteraf gezien heeft alles me goed gedaan, ik kon de
schoonheid van alles daarna weer oppakken. Ik heb die tuin van
waanzin achter me gelaten. Waanzin is een mantel, die losjes en
warm om je schokkende schouders kan gaan zitten.
Nu: gerust herneem ik mijn dwalen.

Vatje Fata

Atelier Bremsingel, Jubbega 3e sluis, 1968, olieverf, 80 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Fantastische fase

Bijna eerder dan ik dacht begon het plotseling: ik was geliefd,
werd beroemd. Wat eerst niet kon was er ineens, in één ogenblik
zat alles. Het meest vreemde was dat het me niet eens verwon-
derde, in tegendeel ik vond het vrij logisch en vrij normaal.
In mijn beroep leer je immers niet, je bent en dat is voldoende.
Je bent bij geboorte al dieper dan elk water. Het is je gave.
En nu de balzaalspiegel meer een zakspiegel voor de fijnproever
is geworden heb ik vele hemden van bescheidenheid in de kast
liggen. Je kan er altijd eentje aantrekken als het nodig is. Heel
geruststellend heb je alle paplepel gebaren weggegooid, zodat je
hoofd weer lucht kreeg en nieuwe reisdoelen ving.
Nooit zal ik knikkebollen tot het witte einde, ik blijf nieuwe dingen
zien, zoals modder ook nooit klaar is met de zon. De droom doodt
al het onbeweeglijke en laat zijn vele gezichten zien. Vaak zonder
verlangen. Vaak omdat het moet. Het is een Fata Ega, een zijn.
Als ik mijn bron in de mist benader ben ik ongewoon wakker, zodat
ik alles zonder vergrootglas helder zie. In mijn eigen verdwijnings-
feest dansen de tranen op hun eigen dwaze wijze. Mijn ogen staan
niet op ongeloof. De warme lucht zit niet vol wanhoop of angst. Het
dierbare geluk is gul en geeft iedereen die wil melk (eerst even de
borst ontbloten).

Nacht

Sterrenjong, 2013, schets

x.2013_sterrenjongen_k

Eindpunt

Aan het einde van het land met de klinkende dag klimt de nacht
op vederlichte wolken en speelt  boven de opspringende akkers
met wat losse gedachten van de mensen.
Het gezaaide zaad wordt steeds doffer en verdwijnt tenslotte in
het diepe zwart. Bij dit donker blijven de dorpsdeuren dicht, een
onmetelijke zware lucht leunt op de aarde.
Dan is het goudtijd voor de bleekste sterrenjongen.
Hij laat zich fel beschijnen door de zwangere maan. Hij neuriet
daarbij een danklied. Alle welriekende putten van verzet geven het
op.
Dorre schimmen schieten door de gang, nadat ze hun hete, cafeïne-
vrije koffie hadden opgedronken. Zij zoeken hun ijskoude bedden
op, zij houden niet van de nacht, zij willen zien hoe een ander bang
wordt.
Het mooie maangezicht van de sterrenjongen kan nooit slordig zijn.
Zijn rossige sproeten verkleuren in de nacht hemelsblauw, lijken wel
beelden.
Pas veel later, als de theegeur door de bleke hotelkamers geurt,
sluipen de sterren op zijn gezicht weer weg. Op de grond liggen dan
pure hoopjes stof. De dienstmeid zal het op gaan ruimen zodra ze tijd
heeft, zodra mijnheer haar loslaat.
Daarna schrijft ze een klaagbrief aan een familielid.

Twijfel

Shoulder the Fault, 1997, acryl, 80 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Blikken van nooit

Zo zag ik, met de geur van groentesoep nog in de neusgaten, een
man met veel gezichten. Al zijn ogen keken langs mij. Iedere ver-
schijning bleek in zich zelf gekeerd te zijn. Het waren allen nacht-
mannen en die doen alleen maar iets als er een vrouw in de buurt
is en ik was een man, dus een concurrent.

Ergens bekroop mij het nare gevoel dat ik deze man al kende uit
een ander tijd. Hoewel hij mij dus onbekend bleef zou ik van hem
kunnen houden. Ik voelde me dan ook wat beschaamd omdat ik
niets deed. Zelfs niet een koele begroeting, alleen maar wat kijken.
Ik troostte me met de gedachte dat hij ook niets deed en als we
misschien ooit later terug zouden komen kenden we elkaar al.
We zouden elkaar herkennen aan de stille, twijfelachtige loop.
We zouden stil staan in een onbekende baai en toch niet doelloos zijn.

Dan was de avond warm Indian-red; ieder moment zou deelbaar
zijn en ontdaan van alle nutteloze  seconden.
Zo zou dat dan zijn.
Hij zou daar zijn. Ik zou daar zijn. Jij zou er van horen.
We zouden zwijgend doorlopen. Zo zou dat dan gaan.
Maar met de blikken van nooit gebeurd er mooi niets.

Met stip

Komma, Coma, 2013, schets

2013_DR_komma-coma_k

Kunst ziekte

De meest integere, bedachtzame en publiciteitsschuwe van de
twee had in de jaren zeventig al eens gezegd dat kunst geen
wedstrijd was. Dat zij ooit toen een kunstprijs had gekregen, die
gesponsord werd door een plaatselijke uitvaartvereniging was een
nietszeggende bijzaak. Om te leven moet je af en toe dood gaan,
was haar idee.
Niettegenstaande deze macabere geldschieter had ze de prijs wel
aanvaard, maar had eenmaal op het podium de gelegenheid bij de
kop gepakt om haar ongenoegen over de competitieve houding
van de kunstenaars in het algemeen kenbaar te maken. Je moest
je nooit iets aantrekken van een ander. Liever in alle stilte eenzaam
sterven was een beter plan, het zou het oeuvre ten goede komen.
Sterker nog: de wereld zou ineens versteld staan van al het verbor-
gen prachtige. Van niets naar iets is altijd een verrassing.
Dat lijkt me een te romantisch idee. Het grote publiek wil er mis-
schien nog wel in geloven, maar kunst is echt geen wedstrijd. De
hectische markt wil graag dat wij zo denken. Hoe banaler hoe beter!
Kunst moet kennelijk machtig en omvangrijk zijn. Leve de top 100!

De loopbanen van kunstenaars zijn op z’n minst grillig. Een lange,
volhardende weg moet met zekere tred worden belopen. Voor je
veertigste wordt het meestal nog niets of je bent al opgebrand en
afgeserveerd. Als je een lijstje zou maken van honderd topkunste-
naars dan zouden er misschien zeven onder de veertig zitten.
Uithoudingsvermogen is dus een vereiste. Het duurt even om te
stijgen (àls het gebeurt). Je wordt niet geboren als kunstenaar
met stip. Je moet er hard voor werken voordat de markt je oppikt.

Nieuwe stijl

Oorsprong, 2013, schets

2013_oorsprong_k

Alles heeft zijn tijdsbeeld

Als ik in mijn vol getekende boeken kijk realiseer ik me dat ik nu
al bijna vijftig jaar teken en schilder. Nog steeds komen er onver-
wachte dingen te voorschijn. Hoewel ik weet dat jaartallen geen
excuus moeten zijn om iemands werk te tonen denk ik toch ook
dat het ergens wel telt of op zijn minst een verheugend feit is.
Waar het om gaat is dat het altijd een feest is om te zien.
Ik heb mij nooit willen beperken tot één bepaalde richting of stijl
in de kunst. Je stelt je werk aan de orde en alle tegenstellingen
mogen zelf gaan ruziën. Mijn stijl omschrijf ik, als het moet, als
Nieuw Figuratief. Dat geeft genoeg ruimte. Daarmee moet je het
doen. Onmiskenbaar zal ik een eigen stijl of manier hebben. Dat
mogen anderen bepalen, ik ben er niet mee bezig, ik wil me niet
beperken, daar zakt mijn broek van af.
Alhoewel ik van huis uit het liefste teken, staat het schilderkun-
stige voor mij voorop. Ik ben bezig met de illusie en abstractie,
dat wil zeggen ik probeer op een plat vlak een stuk wekelijkheid
weer te geven zonder echte hulpmiddelen als perspectief en scha-
duwwerking. Ik ben mij bewust van het platte vlak. Mijn gelaagd-
heid speelt er op in. Er komt een illusie van net echt tot stand.
Het mooiste is als je kijkgewoontes kan doorbreken door ineens
iets ongewoons toe te voegen. Conventioneel kijken is aan mij
niet echt besteed. Het indirecte werken maakt het beeld vrij,
meer oorspronkelijk.

Volle leegte

Bubbelboy, 2002, acryl, 80 x 60 cm (overgeschilderd)

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Alles is rond

Klein, uiterst klein is de kern van het ronde deel. Het deel lijkt rond
te delen of het splitst zichzelf vele malen. Zo ontstaan bubbels. Ze
zijn innig verbonden met het jonge lijf. Het jongenslijf staat stijf
van het bruisen, wil alles gaan beleven. Nu!
Het begin , het nog weinige van de werkelijkheid, lijkt te groeien.
Al het verre roze vreet aan de verte. In de verte zijn stemmen die
als brandende bladeren knetteren. Ten minste zo beleefd hij het,
het zijn de verbiedende stemmen van zijn ouders. Hij mag zijn
vleugels niet zo uitslaan, dat zou iedereen blond en doof maken.
En zo hult hij zich vroeg in eigen duisternis. Men moet soms zwij-
gend wijs zijn weet hij. In zijn hoofd blijft alles druk en gaan de
maantuinen langs lege slakkenhuizen, dorre takken spreken even
glimlachend in de leegte.
De leegte lijkt ver en vol vogels met mooie stemmen. Zelfs de zui-
verste lippen kunnen dat niet imiteren (overigens kunnen vogels
niet het laatste geluid van de mens nadoen: de rochel, maar dit
ter zijde).
Dit kind is te koel om te verwaaien. Dit kind is echt, geen fantoom.
De kleur van een wijnvlek boezemt hem geen angst in. Het is mijn
corsage, prikkelt hij, en het is onoplosbaar in water.
In de kluis bij zijn hart bewaart hij de mooiste momenten, hij hoeft
geen weegschaal, er zal altijd genoeg ruimte zijn.

Soms vraag je je af waarheen de lichte dagen zijn gegaan. Mis-
schien zijn de hongerige wolken te gretig. Zij maken alles stom
en van steen. Wat rest is dan de troost bij het ouder worden, ten
minste als we Lucebert mogen geloven, in één van zijn mooie
gedichten eindigt hij met: de oude otter opent zijn waaier bij maan-
licht.
Een enkele druppel kleurt 100.000 liter water.
Dan wil je wel oud worden.

Lichtval

Nachtbeer, 2013, schets

2013_nachtbeer_k

Ogenschijnlijk

Het oog is eenvoudig ingericht, het is eigenlijk niets anders dan
een nestje van licht. Soms is het een donkere kamer, dan is het
nacht, hier en daar sijpelt er dan wat gewoonlijk licht door de
duisternis. Hier woont de beer.
Maar wat zit er achter het oog? Het vele geklieder van uiterst
dunne draden wemelt daar rommelig. Daar zou ik niet graag zijn.
Lijkt me nogal verwarrend. Ik denk dat dat de plek is waar alle
vuilnis wordt opgeruimd, zodat niemand er achter komt wat voor
dubbel of eigenaardig leven je leidt.
Anderen zeggen dat achter je oog je ziel zit. Ik vind dat een vreem-
de plek. Achter het hart lijkt me veel logischer. Volgens diezelfde
mensen zit juist op die plek juist een dichte deur of een spiegel.
Aan jou de keus dan.
Achter het oog is het een grote warboel, een schroothoop van rot-
zooi. Het is niet de moeite waard om daar een foto van te nemen,
als dat zou kunnen. Boven het oog, ja daar straalt het voetlicht.
Daar moet je zijn. Daar is het leuk. Daar is de ruimte. Daar ziet
het oog meer. Daar kun je spelen.

Complex

Blue Son, Blue Sun, 2002, acryl, 100 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Het onderzoek

Iedere latere aanraking is een verstoring. Een natrilling van het
oorspronkelijke. Zelfs als je het op literaire wijze doet: na het
lezen van het boek is het boek in de kast nooit meer zo als voor-
heen. Mentaal en intiem heeft het een andere plaats gekregen.
Als talig statement staat het voortaan in de vrije ruimte.
Is dat nu zo belangrijk, zul je je afvragen. Voor hem wel. Hij on-
derzoekt van alles en veel. Hij wil het complexe kraken, om zo
ieder gedrag te kunnen voorspellen. Dan overkomt je niets.
Het is bovendien een fascinerende bezigheid, er zijn altijd wel wel-
willende mensen, die zich bloot willen stellen voor zijn onderzoek.
Bloot verbergt niets, is zijn stelling. Bloot slaat niet dood. Integen-
deel bloot geeft alles.
Het bleek een moeilijke materie te zijn dat complexe. Na drie jaar
had hij een diep verborgen, dobberend reservoir ontdekt. Waarin
alle associatieve coherenties en bevlogen deconstructies zaten.
Het maakte hem blij en belangrijk. Alle cultuurjournalisten schoten
er op af en wilden hun primeur openbaar verwoorden. Gelukkig was
hij wijs gebleven en liet ze voor zijn dichte deur staan, liet ze niet
toe, tenzij ze in zijn stoel voor onderzoek gingen zitten.
Je raad het al, de hele culturele claque bleef ver weg. Ze hadden
het ineens veel te druk met eigen grijze kliek.