Interieur

Rode waas, 2013, acryl, 100 x 180 cm

SAMSUNG DIGITAL CAMERA

Veelkleurige werkelijkheid

Het lijkt wel altijd zomer in het hoofd van de schilder. De kleurig-
heid is onbeperkt. Je kan zo zien deze kunstenaar is niet bang, hij
bespeelt het hele spectrum. Hij is een uitgegroeide wonderjongen.
Waarom dan een rode waas? In dat interieur?
Het antwoord ligt in het literaire. Waas en vaas schelen maar een
paar haaltjes. Zet een vaas voor je gezicht en je wordt zo rood als
je aan iets smerigs denkt. Dit schilderij leeft op de adem van de
maker. Hij heeft het door de jaren heen gespeeld. Kaal begonnen
in het volle jaar 2000 en nu dertien jaar later geëindigd als een
kleurig kermisstuk. Sommige werken moeten kennelijk net als
wijn rijpen.
Over dit werk valt veel te zeggen, het begon als een eenzame
nachtmerrie, het eindigde als een dominerende droom, waarvan
hijzelf niet eens de inhoud kent. Het is een droom, een verlangen,
een terugkomst. Half verborgen staat het Friese woord voor terug:
werom (met nog vager erbij: oernij, Fries voor opnieuw).
Cryptisch zal het altijd wel blijven, al zingt het publiek nog zo mooi.
Wie zich uitverkoren waant zal zeker op de tong worden gepiest.
Zelf noemt de kunstenaar zijn recente uitspatting gezellig, cosy,
maar als de donkere geesten het gaan overnemen is het gedaan
met het knusse, dan zit alles je akelig dicht op je huid. Dan is het
erop of eronder.
Ondertussen:
Tussen beide werelden, genot en gruwel, schildert de kunstenaar
zijn patio vol met tuin, terwijl de demonen achter een overdaad aan
lelies, rozen, chrysanten, narcissen en violen wijken. Los van hun
wortels is daar het paradijs.

Stemming

Nieuw werk, boek 108, pagina 55

2013_nieuw werk_bk108_p55k

Het eigen ik

Iemand kon zijn eigen aanwezigheid niet zelf bedenken en raakte
daardoor in de war. Hij dacht dat hij een ekster was en zocht steeds
een boom. Iedere keer als hij zijn staart omhoog deed botste nogal
in zijn verenhoofd, totdat een zwiepende tak hem weer terug bracht.
Het jongetje in hem kwam snel naar boven. Misschien was het nog
een echo van dat staart omhoog doen. Flink hakke jongens, riep hij
daarbij in het wilde weg. Ze moesten het eens goed weten en wel
luisteren hè. Zijn strot kraste hevig. Alle duffe mussen fluisterden
zich snel weg. De eigen ik van de vogelman was veel te sterk.
Hij knerpte nog wat priepsnakjes omdat hij gewoon in de stemming
was en botste in al zijn wildheid prompt tegen een vrouw aan. Zij
liet gelijk haar groene zwemen hangen en hij deed meteen al zijn
schoorsteenstoten. Eigen ik eerst lag hem nu eenmaal vooraan in de
bek.
Daarna hipte hij de straat weer op, het was er zo lekker warm.
En ja hoor, daar kwam die vrouw al weer aangeveerd. Zo als zij liep
was raar, ze leek nu al zwanger en het was nog maar april.
Hij deed nog een keer lekker zijn wil met haar.
Kraaide overdreven: She loves me. Yeah! Yeah! Yeah!
Zijn ogen draaien vuur. Hij verhief zich zelf, poot voor poot.
Gekke ekstervogel die zwarte snavelsabel.

Tijd

Dwarrel, boek 108, pagina 75

2013_dwarrel_bk108_p75k

Terug

sta op
het is alleen tijd
naar buiten
durf een deur

sta op
laat de maan slapen
de verre verte
is toereikend

sta op
ga terug naar binnen
waar je hebt gewoond
teken je rand

sta op
het natuurlijk schroot
raast spitsuur
vliegt langs

sta op
vertel wat je doet
schep de zomer
in je hoofd

sta op
til je rimpels hoger
dingen van een ander
schuiven opzij

sta op
open de wind
spelend dwarrelkind

Wendbaar

N.O.Palet, 2013, boek 108, pagina 88

2013_no palet_bk108_p88k

Eigen wil

Als ie fluit, vallen zijn tanden eruit, dat is beter voor het geluid  –
zong het in mijn hoofd. Ik kreeg het er niet meer uit, het was ka-
merbreed gevuld.
Ik kan dus lachen om zoiets onnozels, mijn lachsmid komt niet
van ver. In een geordende wereld ben je verplicht enig afstand te
nemen van serieuze zaken. Anders red je het niet. Jezelf op de hak
nemen hoort daar ook bij.
(N.O.):
Maar als je palet je in de steek laat door niet ontvankelijk te zijn,
ervaar ik zoeis als verraad. Mijn kroon verdwijnt in een bos bloe-
men, mijn blijdschap verliest zijn geur. Ineens is je palet een naar
monster, je gaat er van stinken, het rot aan jezelf. De dichte deur
is ook nog eens op slot.
Je ogen zijn dun geworden, maar je weet nog van schone tempels
waar vloervochtigheid je doet wankelen. Pas op voor een spagaat!
Het wordt nu tijd dat we de baas te worden over het palet.
De kleuren moeten aandragen. Al het stijfzinnige gaat eraan. Zelfs
modderglansen willen sprankelen. Kleuren die vruchtbaar zijn moe-
ten oevers vinden. De ijdele roem wil beslapen worden met het
geoefende groen. Anders wordt het nooit wat.
Ook:
Het palet heeft de elegantie van een wendbare kont en is gewassen
door pigment.

Daad

Afdaling, 2013, boek 108, pagina 68

2013_afdaling_bk108_p68k

Een beetje scheefte kan geen kwaad

Hoe men ook de tongen aanvuurt, het wankel spel van evenwicht
zal alle lust bederven. En waar beland je dan? Waarschijnlijk op
een stukje hier en daar. Daar is altijd wel onderdak en applaus.
Op dat plekje word je vanzelf stiller, de dood loopt al in de straat,
bij wijze van.
Een beetje overdreven gesteld misschien, maar alles kleumt zo
bij elkaar, het drentelt in de hal. De joviale wereld is te groot voor
iedereen, er zijn drempels te nemen. Drempels en verstandigheden
maken soms benepen zegeningen. Vraag het maar aan de gelovigen.
Blijf dus rustig op je scheve balkje staan, zolang je je niet beweegt
is er niets aan de hand.
Ik vraag me trouwens wel af wat nu het verschil is tussen schuin en
scheef. Het eerste is misschien meer vulgair, dubbelzinnig, terwijl
het tweede meer afwijkend is, een schilderij hangt scheef. Beide is
ook hetzelfde. Wonderlijke woorden.
Daar sta je dan met je holle maag, open hart. Je gedachten doen
vlag en wimpel, zo stroom je je station uit en kaatst in gedachten
naar je geliefde plek. Je smijt je vriendin tegen de muur en roept:
Ik denk wat mijn hand voelt, dus lul niet aan mijn hoofd!
Je schrikt van jezelf en je vriendin, is zij het nog, verweert zich met:
Kalmeer toch, je bent gewoon een potje verf dat overkookt!
Zou een Belg nu zeggen ela, je neukt de waarheid?
Denken is een daad blijkt maar weer.

Wie?

Drie mannen, 2013, boek 108, pagina 38

2013_drie mannen_bk108_p38k

Positie

Het gebeurd al. Iemand had grote haast op weg naar een afspraak
en raakte buiten zichzelf. Hij snelde te hard door de stad en dan
beleef je niets. Dan sta je ineens alleen. Het overkwam meerdere
mannen en zo kwam het dat ze ineens met z’n drieën op een hoek
stonden, dus ze waren niet meer alleen. Wonderlijk hoe dat soms
volkomen besluiteloos kan gaan.
Zover zijn wij gekomen, zeiden ze tegen elkaar en vonden dat meteen
heel grappig. Laten we proberen er even stil bij te staan, zei de eerste.
Ja, haakte de tweede aan, net als een wandelaar doet. Weer gelach.
Zullen we zonder gedachten doen? vroeg de derde. Dat werd niet
grappig gevonden, want het was te bekend, ze deden nooit anders.
Laten we een sigaret opsteken, riepen ze daarna in koor. Niemand
was meer ontheemd. Het vuur werd rond gegeven. Ze keken elkaar
soms schichtig aan bij het uitstoten van de rook.
Maar hoe lang duurde dit geluk? Verpletterend kort, vijf minuten.
Na de sigaret holde ieder op zijn beurt weer als vanouds naar een
zogenaamde afspraak (zonder de weg te vragen).
Alles verliep weer verder, zonder gedachten, zonder richting, zonder
verleden. Soms is het leven in complete herhaling, totdat je een ver-
rekijker pakt, scherp stelt, het perspectief volgt tot in het verdwijn-
punt.

Nieuwe stilte

Nieuwe ruimte, 2013, boek 108, pagina 65

2013_nieuwe ruimte_bk108_p65k

Nieuwe kansen

Soms vergelijk ik een expositie wel eens met de knieën uit een rok.
Als kijkers zijn wij de zon en wij dalen verinnerlijkt naar het naakte
vlees. Onder de zoom pakken we als het bevalt, plakken een rode
stip. We zijn verkocht.
Op een tentoonstelling vaar je vereenzaamd in een bedacht land-
schap. Je roeit elegant, langzaam langs de oevers, er is tenslotte
veel te zien. Het water, de galerist, waar je vaart schept op zodat
zijn zinkend schip niet zal gaan zinken.
Het is geen omkijk land, er zijn geen wuivende rietkragen of je zou
een gesprekje met de kunstenaar aan moeten gaan. Hij lult je zo
de knieën uit je rok. Allemaal heel interessant!
En dan sta je daar te naakten.
Ik ben er vaak bij geweest, dat kun je merken, maar ik herinner
me eigenlijk bar weinig. Het beklijft niet. Het ziedend rood op geel
dat zo woedend smeekte zei me niets. Ik herinner me wel dat ik
vaak in stilte was gestoken. Als ik dan opkeek was het wonder om
mij heen weg. Ik bleef over, waarschijnlijk was ik mezelf. Kennelijk
draag ik de nieuwe waarheid bij me en noem het richting of stijl.
Zo tekent mijn belofte in mijn stralende gezicht. Ik houd van knus-
se dingen en blaak van alles wat me per dag omringt.
Verder leef ik zo snel dat ik mezelf regelmatig heb ingehaald zonder
te crashen.

Loopje

Joggers, 2013, boek 108, pagina 90

2013_joggers_bk108_p90k

De gedachte loopt

Als ik jog ben ik een helikopter, die de file in mijn hoofd in de gaten
houdt. Als ik even niet oplet slaat hij af en duurt mijn loopje lang.
Ik kan niet op een holle maag lopen, dan kom ik in verkaveld land.
Dat brengt niets op. Dan is er iets mis met mijn verstand en loop
in twee richtingen tegelijk (om mezelf tegen te komen?).
Ik draai triomfantelijk een hoek om, op naar het verre volgende
stuk en verscheur alle entreebewijzen, ik ben er immers al. De sneue
snippers dalen als zieke duiven, krullen op van heimwee. Ik sluit mijn
ogen, loop automatisch als een blinde die de weg weet.
Onderweg stapt de herinnering vaak in. Ik zie iets en verdwijn in de
spiegel. Mijn helikopter ben ik al weer kwijt, ah een file in mijn hoofd,
hij zal wel ergens afgeslagen zijn.
Verderop kom ik, steeds verderop en mijn lijf heeft zich helemaal
met mij verzoend. Voor even en dat is genoeg. De wind slaat om
mijn oren. Dit is een mooie ademtocht die me doet leven, regels
worden afgelegd. Zon en wind, het wist de ogen open. Het maakt
je intens vrij.
Ineens word ik staande gehouden door een vrouw. Zij legt eerst
haar rechter vinger voor haar lippen, een teken van stilte of zwijgen.
Dan zegt ze uit het niets: Adem in wat er is, sla het gras van je
broek, adem uit in de stad, zo woon je waar je bent…
Snel jog ik door, hier kan ik niets mee. De vrouw tikt nog met de
zelfde vinger tegen haar voorhoofd en wandelt mopperend verder.
Alle mannen zijn gek of deugen niet, staat op haar lijf geschreven.
Wat rinkelt is een fietsbel. Pensionado’s met elektrische fietsen!
Vol ergernis ga ik op zij, zet mij helikopter weer aan, geef hem eigen-
schappen mee, geen manieren. Ik maak mij los van mijzelf en ga er
vandoor als een bijzondere bijzin.
Niets groeit op mijn rug, ik ben er te vaak geweest.
Mijn heden rinkelt om mijn lendenen tot mijn hoofd iets anders verzint.

Broddel

Klein & groot, 2013, boek 108, pagina 81

2013_klein en groot_bk108_p81k

Zoveel

ik ben zo zwaar bewaakt
door mijn innig Italië
dat ik mij besluimer
tot zijn bruid die ik niet ben
verwerkt en welgedaan
sluit ik mijn rozenmond

de zon broddelt mijn hoofd
geen harde wapenwoorden
komen uit de hittegolf
het eens bedauwde gras
is dor en droog geworden
mijn rozenmond kust

mijn prikkelbaard zal desgewenst
alle grensbewaking uitschakelen
een hele heelal sprong
dat is geen half werk
kettingsloten verschuiven
mijn rozenmond omhoog

klein en groot
zoveel liefde wil naar binnen

Mystiek

Het oog eet, 2013, boek 108, pagina 91

2013_het oog eet_bk108_p91k

Dubbelgezicht

Mijn verstand zegt dat een ander wezen net zoveel mens is als ik,
mijn gevoel zegt soms heel andere dingen. Zouden bomen ook zo
over andere bomen denken? Of is alles in de natuur alleen decor?
Als ik aandachtig naar het leven dat de mensen leiden kijk, zie ik
daarin niets aan wat zou verschillen van het leven van de dieren.
Opvallend misschien, maar dieren worden net zo in de wereld ge-
slingerd als mensen. Beide vermaken ze zich met tussenpozen.
Ergens hebben ze dezelfde organische kringloop en zowel mens als
dier denken niet verder dan ze denken tot het noodlot toeslaat.

Maar dan de mystici en de asceten, die doen anders. Zij proberen
zich met vallen en opstaan te bevrijden van de dierlijke wet. Zij
ontkennen zelfs die wet in een zelfgekozen martelaarschap en lijden.
Alle anderen zijn niets meer dan zwijgende figuranten, die min of
meer tevreden zijn met de ijdele ernst van hun eigen optreden. Dit
alles natuurlijk onder de grote rust van de sterren.

Als ik zo over hun schrijf, word ik vanzelf bijna een mysticus, maar
ik zou er niets van bakken omdat al mijn woorden worden ingege-
ven door mijn terloopse hersenen. Ergens blijf ik mijn eigen kan-
toorbediende. Alleen plaatsgebonden onderwerpen komen boven
borrelen. Ik zal altijd slaaf zijn van mijn gevoelens en het tijdstip
waarop ik die heb.
Ook dat is een feest, al begrijp ik het zelf vaak niet.