Sleutel

Aanbod, 2013, boek 109, pagina 62

2013_b109_p62_aanbod_k

Die avond

Zij is in een oerwoud van beelden geboren en tast naar alles wat
beweegt. Aan haar enkels groeit het gevleugelde koren. De
wind waait over haar schouderblad zonder dat ze ervan rilt.
Buitenstaanders staren haar aan, verwachten meer dan iets van
haar. Zij ziet hen niet. Buitenstaanders leven niet, zij zijn hooi en
prooi van de stilte, zij geven geen enkel licht.
Even later geeft ze namen aan alle stenen. Een blinkend licht wijst
haar de weg. Ze gaat de tuin in met de bezetenheid van een nieuw
gedicht. Ze ziet een mooie man. Haar aangeblazen gezicht gloeit
gelijk.
De man kijkt vriendelijk terug, is verbaasd en zegt: in de sneeuw
brandt het vocht van de fakir.
Zij is gelijk om en steekt van dichtbij haar tong langzaam in zijn
richting.
Hij, op zijn beurt, ontvangt zo graag dat er een sleutel aan haar
tong verschijnt.
Nu openen zijn lippen zich ook. Hij pakt met zijn tong de aange-
boden sleutel, slikt hem in één vloeiende beweging door.
Alles wat in hun stapt, stapt nu sneller aan. De wellust sluimert
niet meer. Klaarwakker murmelen ze lang de liefde in.
Even later wordt het nasissende schuim weggedragen en is de rust
weer gekeerd.
Het volk zag niets.
Zij hebben geen sleutels.
Zij hebben zich droog gedronken.

Koud

Aankomend plein, 2013, boek 110, pagina 1

2013_b110_p1_aankomend plein_k

De winter praat

Soms vriest het weer zo helder dat het ijs gaat zingen.
De schaatser in mij weet dat en hoort het graag. De horizon lijkt
van glas te worden. Het rottige riet laat enkele kapotte vogels zien,
zij zijn vetloos en dooien pas als de dooi echt komt.
De winter neemt en maakt de zon van metaal. Zilverbloemen ge-
ven het raam een feestelijk gezicht.
Mensen komen niet meer achterom in de roerloze sneeuw. Je leeft
in je eigen, vreemde, stille dorp. Vergeten broeken hangen plank-
stijf aan de lijn, zij kunnen breken. De keuken is je vertrek en de
vorst slaat uit je kleren.  Dampende aardappelen houden je warm.
Het vriest hard, ik wordt gek van de sterren. Ze zeggen dat ik
moet wachten tot het weer omslaat, maar in mijn hoofd rinkelt
het anders.
Ik vaar alles aan scherven, het één nacht ijs doet me niets en al
het water schommelt tussen de nieuwe schotsen.
Op zo’n moment moet je niet verbaasd zijn dat er zomaar een
plein komt aanwaaien. Pleinen liggen niet altijd vast. Zij draaien
zich soms om en zeggen: Laat mij niet staan, ik ben er niet, ik kan
niet met je mee… wat natuurlijk erg cryptisch is. Alleen de winter
kan de woorden verstaan en neemt het plein vervolgens snel mee.
Het is net alsof er dan een volle bakfiets voorbij schiet om een vol-
gende hoek te pakken.
Als je denkt ik zie een plein is hij alweer weg. Maar je hebt aan hem
gedacht en dat is voldoende in de winter.
Ik kijk naar buiten, ineens weet ik niet meer of het nu sneeuwt of
dat het de vitrages zijn die sneeuw suggereren.
Ik huiver.
Op de TV is een landschap met sneeuw.

Bezigheid

Zwaaiman, 2013, schets, A4

2013_zwaaiman_k

Het afscheid

Je bent te laat gekomen.
Voordat je kwam is er zoveel gebeurd.
Nu sta je voor me en herkent me niet eens.
Je geeft me geen hand.
Ik heb werkelijk alles geprobeerd om je te bereiken, maar nu je
tegenover me staat weet ik niet meer wie ik heb achtervolgd.
We zijn vreemden voor elkaar geworden, ondanks mijn wind die
nooit ophield met blazen. We kunnen elkaar niet eens opnieuw
verlaten omdat we elkaar niet meer zien.
Je bent niet gekomen.
Je zag mijn zwaaihandje niet zwaaien, omdat je wereld te klein
bleek voor de mijne. Ik neem het je niet kwalijk, je kunt er niets
aan doen. Je genen werken niet echt mee.
Als je aan een deur moet trekken ga jij uit onmacht juist duwen
en zeggen dat een ander je heeft opgesloten. Je bonkt net zolang
op je ziel dat zij murw is en dan bloedt de wereld in rode vlekken
door.
Je zegt dat de lucht zo rood kleurt door het vele kwaad in je.
Het kwaad neemt je, het bezit je en maakt dat je niets meer bent
dan een verkreukeld bierblikje.
Tenminste dat voel je zo.
En dan is dat waar.
Maar het is niet mijn schuld. Ik zie wat ik al wist vanaf onze eerste
ontmoeting en heb het zo niet gewild.
Er komt teveel stoom onder je motorkap vandaan. Je ruikt naar ver-
schroeide olie. Ik kan er niets mee. Echt niet.
Vandaar dit afscheid zonder woorden.
We leven verder in onze eigen kleine besognes.
Kalm in het besef dat we niet alles onder controle moeten hebben.
Dat moet genoeg zijn. De nieuwe stilte zal kalmerend werken.
Andere werelden zullen zich vanzelf weer aandienen.

Geluid

A H spiegel, 2013, boek 109, pagina 12

2013_b109_p12_aha spiegel_k

ha is aha

eindelijk applaus
na honderd maal optreden
weet men mijn rol
het wankel tussenspel
doet alle lust wankelen
beroemde ontroering
volgt beroerd

de ontwonden drijfveer
blijft tegendraads
weet de inner-ik
de fraaie dwaasheid
doet zijn mond open
we wanen groots en
verdraaien ieder getal

iedere levensbron
klatert veel zachter
dan een dwergenhart
weet de schemering
laat klimop ogen sluiten
de gebroken onrust
zal immers groen zijn

in de leegte, in die verte
verslaan stomme stemmen
zovele zuivere lippen
weet de machtige mond
het laatste geluid
heeft het eeuwige leven
en zegt eindeloos aha

Moment

Droom, 2013, schets, A4

2013_droom_schets_k

verlangen

het verlangen
de minste hoop
die wens
dringt zich op
tussen zonnestralen

dode vormen
geloven, ik niet
mijn popelend verzoek
woont in mij

alles wat openbaart
is mijn moment
tot het eindelijk
is bereikt

zonder stem
zegt mijn adem
je hebt het zelf gevonden
het is je natuur

laat de loden lucht
nu maar zweven
het zware zwart
is moe en zinloos

Vrees

Doodlopende weg, 2013, boek 110, pagina 53

2013_b110_p53_doodlopende weg_k

Het schrijvend gevaar

11 september ligt al weer achter ons en nee, er vond geen nieuwe
aanslag plaats. Wat velen vreesden is weer niet gebeurd, zeggen
vele onnozelen. Hoe moet je je tegen dat soort gewauwel wape-
nen? Men herdenkt het vrezen blijkbaar graag. Wat men vreest
gebeurt immers praktisch nooit.
Ik snak meer naar andere verhalen, die zijn er ook, al is het in de
minderheid.
Zo is de leegte het gat dat God vroeger opvulde. De betekenis van
de dingen kwam vroeger van boven en nu is alles in eigen beheer.
De structuur is wel hetzelfde gebleven, alleen is de mens nu de
maat der dingen. Daarom is het ook zo fijn te schrijven. De litera-
tuur is een zingevings-substituut geworden. De dichters zijn nu de
opruimende moeders. Ze troosten waar onvermijdelijke pijn wordt
geleden, verzoenen zorgvuldig waar nodig is. Elk effect is daarbij
toegestaan. Het ooit valt samen met tijdelijk, is dus tijdloos.
Geleidelijke verschuivingen leveren veel verhalen op. Herkenbare
gebeurtenissen lijken mythologisch. Men zingt zich vreemd in. We
zijn ons eigen vreemdeling aan het worden en zeggen het ritueel
begrijpt ons niet. Citaten worden als slechte teksten gevoeld. Kennis
heeft geen enkele betekenis. Alleen het onbekende terrein blijft groot.
Ik ben blij dat ik nog uit de tijd kom van passende metaforen. Mijn
gedicht kan nog breken door een plotselinge verschuiving. Wanklank,
ruis en overbodige details ontregelen graag, maken nieuwe verhalen.
Ik overleef het met groot gemak en denk razendsnel.
Zojuist stond ik nog in een bos, nu ben ik bijna prettig richtingloos.
Ik kan me amper beheersen als ik iets voel, maak me snel gereed
voor een goedbedoelde ontmoeting.
Kwade tongen zeggen dat ik heimwee heb. Ik zeg dat dat niet kan,
ik heb het platgebrand.

Lief

Vastgehouden diagonaal, 2013, boek 109, pagina 88

2013_b109_p88_vastgeh.diagonaal_k

houvast

ik heb een lief
hij heeft warme handen
ik heb een man
hij is een dode dichter
ik heb een buitenboom
hij wil niet binnen zijn

ik heb een klein gebrek
zoek een dokter
anders barst ik open
als een peul in de zon

de dokter vertelt
enkel mooie verhalen
doet poeder in de doos
allemaal leugens en verdriet

Engel

Verkochte fluistering, 2013, boek 110, pagina 68

2013_b110_p68_verkochte fluistering_k

Het bed

Klaas ligt op zijn harde bed en luistert naar de nachtgeluiden.
Als hij zijn oren nog meer spitst hoort hij iemand. Het zachte stem-
geluid van iemand. Het raam staat op een kier. De ademhaling is
dichtbij. Toch is hij niet bang, zijn hond is waaks.
Het ietwat vuile gordijntje wappert licht. Hij ziet af en toe een flard
lucht. Als een haastige maan plotseling voorbij schiet, gelooft hij
dat het engelen zijn, die van verre landen hem iets komen brengen.
Engelen reizen via de wolken, weet hij.
Hij sluit zijn ogen om nog meer te geloven. Een stukje witte wolk is
vast komen te zitten in zijn vensteropening. Of is het toch een engel?
Dan moet die verdwaald zijn, vind hij, wat engelen komen alleen
maar bij goede mensen, zei zijn moeder altijd.
Het witte wolkje schuift de kamer in en betast de wand alsof het
verdwaald is, blijft ergens als een zichtbare fluistering hangen.
Zijn vader duwt de slaapkamerdeur open en komt binnen. Nu wordt
het nog enger, zijn hart begint zoals de vorige avonden nog sneller
te kloppen. De deken wordt weggeschoven. Hij voelt de koude hand
van vader al op de borst. Het bed kraakt.
De gehangen engel is hem gesmeerd.
Achteraf strijkt vader een lucifer af om een sigaret te roken.
Beneden bij het raam heeft de hond de engel gepakt, dood gebeten.
Hij dacht dat het een duif was.
Misschien was het een slechte engel, die mensen bang wil maken.
Klaas doet zijn ogen weer dicht. Nu zijn vader is geweest is hij niet
meer bang om in slaap te vallen. Bovendien zijn duiven geen engelen.

Koude schoen

Nieuw idee, 2013, boek 110, pagina 67

2013_b110_p67_nieuw idee_k

Helder

Hoe beschrijf je vijftig jaar handel in verbeelding?
Is dat hetzelfde als vijftig jaar slager zijn? Of vijf decennia lang
handelen in kantoorartikelen?
Als kunstenaar moet je helemaal niet met die vragen bezig zijn,
dat is voor anderen. Kunst is niet alledaags en verdient het dus
niet om zo behandeld te worden. Beschaafd verzet, plus een beetje
aandikken zou misschien beter passen.
De meeste kunstenaars die zich niet druk maken qua zichtbaarheid
hebben de maan aan de voet. Zij zien onzichtbare dingen en moeten
het verbeelden. Laten de stroom lopen. Dat komt door het volgende:
Ooit was er eens een jonge vrouw die haar schoen in een vijver wierp.
De volgende dag was het water bevroren. Hoe ze er ook aantrok, het
schoeisel liet niet los uit het ijs. Toen het uiteindelijk toch lukte gooide
ze de ijsklomp achter een magnolia boom. Daar hangt het nog tot
vandaag de dag. Vooral ’s nachts is het goed zichtbaar. Het is een
soort bevroren mond, die om het uur zegt dat hij een mensenvriend
is.
Op een avond wandelde een rokende man langs een gracht, verdween
om de hoek en keerde na enige tijd weer terug, de pijp nog steeds in
de mond. Soms wierp hij onderweg een blik omhoog. Hij scheen daar
iemand te kennen, maar in werkelijkheid zag hij naar de bevroren
mond. Het is maar voor weinigen weggelegd, de meeste mensen zien
niets. Ze zijn ziende blind.

Manke tijd

Luisteren, 2013, boek 109, pagina 87

2013_b109_p87_luisteren_k

Sprookje

Ik ken het gevoel dat je door een hele eeuwigheid door je eigen
oneindigheid van top tot teen terug bent. Je belicht jezelf en de
schaduwen rekken zich wonderbaarlijk lang uit. Wonderen van
spijt liggen dan op de loer.
Dan moet je snel terug gaan naar de juiste maat en niets kan
buigen. Van buigen komt knakken en dat wil je niet. Terug naar
de juiste maat is helemaal niet moeilijk, je loopt gewoon onzicht-
baar door je eigen schaduw heen weg. Niemand zal het merken.
En als je dan naar buiten bent geslopen voel je de sterrenregen
op je neerdalen. De sterren hebben een huisje voor je gebouwd
en brengen daar nieuwe doeken naar toe. Je hebt geen last meer
van de manke tijd en maakt het ene na het andere mooie werk.
Je levenslijn dicteert, jij volgt. Iets kan nooit te laat zijn. Je kunt
het overzien. Alles is meer dan een zilveren souvenir. Niets werd
verkeerd begrepen. Een slordige drukte houdt aan, het is iets
vrolijks, niet iets vreselijks.
Op zo’n moment moet ik aan mijn grootmoeder denken:
Tijd om tranen te planten, zou ze op zo’n mooi moment zeggen
om daarna voor een prachtige merel te zingen.
Ik ben weer kind, ik weet wat ik weet, teken met potlood een
houterig huis aan een kronkelpad en laat het grootmoeder zien.
Tijd voor thee nu, zegt ze om af te leiden, ik loop alvast naar de
koekjestrommel.