Eindeloos

Stilleven, stil even, 2013, boek 11, pagina 45

2013_b111_p45_stilleven_k

Soort brief

Het is waar, ik heb je lang, lang niet geschreven. Veel nieuws is
inmiddels waarschijnlijk oud nieuws geworden. Ik ben wat ouder
geworden, maar niet ouder dan mijn mededelingen.
Ooit was ik zo licht van jou dat ik ging zweven. Als jongen heb je
dat graag, nu houd ik liever mijn beide voeten op de grond, ik wil
tenslotte niet vallen.
Ik mis je, jij mij hopelijk ook, bij het uur van slapen gaan.
Het welterusten zeggen is een stilleven geworden. Stilleven is nu
stil even. Alle wijsheid ligt onder een dikke deken.
Het besef dat ik leef en niet droom, wil ik met je delen. Is dat wat?
In de dubieuze intimiteit mogen wij best naakt lopen, lijkt me.
Ik gun het ons. De afkeurende, meewarige glimlachen van anderen
doen me niets. Het maakt hun domheid alleen maar groter.
We zaten aan een eindeloze tafel, aten eindeloze taart. Ineens was
die taart op. We zagen onszelf gekauwd en gegeten door een gul-
zige, sponzige mond.
En nu is het deeg binnen en we weten niet meer wat buiten ge-
beurd. Nostalgische vraatzucht bederft alles. Ook aan die eindeloze
tafel.
Vredig zijn de definitieve daden, zeggen ze, maar ik voel me net
geboren en weet niet wat vredig is. Ik leef in het glanzend groen,
waar het licht nog knakt. Mijn stam is nog steeds hetzelfde, ook al
zijn mijn bladeren niet meer van hetzelfde oude.
Ergens aan het eind knaagt en knabbelt het leven.
Dat wilde ik je even laten weten op deze herfstige zondagmiddag,
maar je wist het al, je had het al gevoeld.

Hommage

Happy Man (Sigmar Polke), 2002, acryl, 100 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Het waarom

Waarom de woede in je ogen?
Heb ik je misschien aan het denken gezet?

Zoiets zou Sigmar Polke (1941-2010) tegen zijn broer Wilfrid (ook
al kunstschilder) gezegd kunnen als hij nog leefde. Hij ging dood
terwijl al het andere doorging. Hogere wezens bevalen dat.
Ooit in Polen geboren werd hij beroemd in Duitsland en de hele
wereld. Heelalkunst.
Wat mij persoonlijk zo aan hem beviel was zijn dubbele bodem
mentaliteit. Alles wat gewoon was werd (even) vreemd door het
in een andere context te plaatsen. Humor en kunst is een gevaar-
lijke combinatie. De meeste kenners zijn humorloos. Zij kunnen
niet relativeren. Mapjes te weinig waarschijnlijk.

Ik heb een lichte voorkeur voor zijn tekeningen. Dat verraad ook de
kern van mijn eigen werk. Tekeningen maak je vanuit je ziel, al het
andere is een ander verhaal, tweede garnituur.
Polke was een tovenaarsleerling en had lak aan de eeuwigheids-
waarde van kunst. Daar was hij te levendig en te lenig voor.
Bovendien is hij nooit in een stroming te vangen geweest. Ook al zo
plezierig! Opvallend was zijn belangstelling voor kitsch. Het verhaal
wil dat hij ergens in de zestiger jaren aan een bloemstilleven werkte,
maar plotseling een Bijbelse stem hoorde die hem beval geen bloe-
men maar flamingo’s te schilderen. Eerst wou hij nog doorschilderen,
maar toen besefte hij dat er geen ontkomen aan was, het was Hem
ernst. Het gevolg was dat Polke jarenlang zogenaamde smakeloze
kitschschilderijen maakte (wel fraaie!).
Zelf geloof ik niets van dat verhaal, het is des kunstenaars om zo
alles rond te praten. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat het een
groot genoegen is om van alles te beweren en het publiek vindt het
geweldig.
Ook hier blijkt weer: je moet alleen dat geloven wat je wilt geloven.

Verhoging

Beter kijken, 2013, boek 11, pagina 56

2013_b111_p56_beter kijken_k

Aan de wand

Vergeet je haar niet te kammen voordat je gaat kijken.
Kijk even hoe je gaat kijken. Verspreid een zoet gerucht en breek
de tijd. Daarna heb je veel kans iets terug te krijgen van een werk
aan de muur. Vergeet niet vooraf heen en weer te lopen, zodat je
los komt uit de wereld die je zo goed kent. Stel je daarna zo groot
mogelijk op en zend schoksgewijs je blik richting muur. De hele
wand, nee, de hele ruimte zal gevuld zijn met stilte.
Daarna zal het werk zeggen: gefopt zijn we, kom maar hier, ik
houd toch wel van je.
???
Soms denk ik zo. Soms vind ik zoiets een achterlijke gedachte.
Ik ben zo zwaar bewaakt door mijn eigen held dat ik alleen wat
gesluimerd kan zien. Mijn weke mond laat alle wapens vallen als
ik kunst zie. Mijn voeten staan nooit bang, maar druppelen van
veel vreugde.
SGUARDO PIÚ ATTENDO lees ik duidelijk terwijl ik beter kijk, een
soort Droste effect, recursie ten top. Ik voel me oneindig worden.
De zaal is vol met mijn ikken.
Even de draaikonterij veranderen en dan is alles fataal fractaal.

Denkhoofd

Stil verdriet, 2013, boek 11, pagina 28

2013_b111_p28_stil verdriet_k

Iemand

Het licht valt op haar door de ramen noords naar binnen.
Als zij opstaat is het huis nog leger. Zij zit op haar vaste stoel,
geen krant op tafel. Kranten kauwen alleen slecht nieuws door.
Ze is alleen. Geen volle man die haar vindt.
Ze denkt veel, te veel voor iemand die gevaarlijk is voor zichzelf.
Ze denkt de dingen uit elkaar, zoals ze zelf zegt. Dat is heel ver-
moeiend. Het keert bovendien de mensen van je af.
Ze denkt straten vooruit, slaat iedere hoek om, keert nooit terug.
Ergens in de verte moet de optocht van de toekomst toch liggen.
Ze ziet het niet, er is steeds te veel mist. Haar voetstappen klinken
hol en zinloos.
Haar jongensachtige hoofd wil graag veerkrachtig zijn en langs de
grachten slenteren. Roekeloos doen en de aderblauwe zwervers
laten liggen, niet aanspreken, dat zou mooi zijn.
Zij struikelt over haar eigen opengeklapte koffers. Haar vriend is
niet onderweg. Haar zondagmiddag is niet bezet. Haar innerlijke
broer is op vakantie.
Maar nu ziet ze een steeg. Onzeker kijkt ze in de smalte. Ze wordt
tot werkelijkheid gewekt en ziet een ander. Die wenkt. Ze doet
wat ze anders nooit doet, ze volgt tot haar grote schrik.
Hij neemt traag zijn bril af en zegt: Ik neem je mee!
Ze knikt en denkt dit is de gozer die mij zoekt!
Ik neem je mee en zal je laten zien wat je zoekt – vervolgt de man.
Moet ik daarin dan leven? vraagt ze zacht. Ze durft hem niet aan te
kijken.
De man lacht en zegt: jij misschien, maar ik ben een dichter…
Samen volgen ze de oever waar ze zoveel van houden.
Het tochtje is niet kort, ze zien wel.

Slotsom

Herfst, 1997, tekening, A4

1997_herfst_k

Liggende storm

steeds verder weg
is er niets meer
geen ander teken
omringd de natuur

opnieuw was
opnieuw machtiger
de dichte deur
sloot de natuur

de lucht is nu klaar,
het water ontgolfd
de andere overkant
is de andere natuur

onze kwaliteit,
het grote zwijgen,
het leven, is niets
als de natuur herleeft

het halfvolle wijnglas
naast de dove kaars
is uitgeblazen natuur
is geen natuur

de tijd verandert
de slotsom tijd
ik ga maar werken
dat is mijn natuur

Verdrijving

Familie, 2013, boek 109, pagina 48

2013_b109_p48_familie_k

Ieder afscheid is een nieuw begin

Ik kom afscheid nemen, zeg ik. Zij zit aan een lange tafel, de rug
naar mij gekeerd. Ik kan niet zien hoe ze het opvat. Zij draait zich
een kwartslag om, trekt me tegen haar aan, haar borst raakt mijn
schouder. De krimpende afstand doet het bloed sneller stromen. Al
mijn cellen zijn nu verhit. Ik word duizelig, geef me over.
Mijn afscheid kan geen afscheid worden. De rauwe bewegingen die
we maken beloven andere dingen. Ik ben ergens bang voor deze
herrijzenis en bewonder haar moed mij vast te houden.
Wij, de geliefden, gaan gewoon door waar we ooit waren opgehouden.
Er komen nog ander jaargetijden. In hun gevoeligheid geven zij mis-
schien af op elke verandering, maar wij trekken ons er niets van aan.
Laat de rivier maar buiten zijn oevers treden, wij rollen wel mee en
zeggen gewoon akkoord, laat de lente nu maar komen.
Het afscheid kijkt ons argwanend aan, alsof hij geen enkel woord
gelooft en onze donkerste gedachten kan lezen.
Dit wordt een avond van verdrijving en één en al verleiding, het is
tenslotte een warme zomer. Niets heeft meer zijn oude loop, die
trouwens ook geen goede was. Die nacht galmt de gaal. Die nacht
verdort het gras dat wij beiden hebben doorweekt.
Die nacht maken wij familie zonder het te weten.

Irritant

Eigen wereld, 2013, boek 111, pagina 48

2013_b111_p48_eigen wereld_k

Onbereikbaar

Ik was zestien. Je stond naast me. We wachten op de bus.
Je probeerde een praatje te maken, dat doet toch geen pijn, zei je.
Ik luisterde niet en stapte de bus in. Je ging naast me zitten terwijl
er genoeg andere ruimte was. Je rook vies naar tabak.
Ik ga er hier uit, ik moet met de metro, zei ik, loog ik en stapte uit.
Waarom verliezen wonderen altijd hun glans bij mij? Eerst Sinterklaas,
toen de ooievaar. Nu dit. Ik kan niets vasthouden.
Vader zegt dat ik me afsluit voor iedereen, maar dat is niet zo.
Anderen zijn gewoon stom, onwetend en hebben geen fantasie.
Als ik zeg dat ik jou ken als de lege handschoen de beweging zie je
alsof het werkelijk in Keulen dondert. Dus dat wordt dan niets.
Als je terug had gezegd je trommelt in me, zou mijn holle lichaam
ineens bol van leven staan. Alles zou dan plotseling van niet naar
groot helemaal gaan.
Jouw koortsachtig mottig cirkelen rond de lamp is ronduit irritant.
Je mag branden. Ja, doe dat maar even.
Luister. Wat ik nu zeg is waar. Ik ben lang en onbegaanbaar. Niets
is bij mij verzonnen. Zoek me niet, ik ben een uitgetrokken hand-
schoen die eeuwig zweeft. Er is geen weg naar mij. Geen enkele.
Ik passeer, ik ga voorbij. Er is geen pats boem.
Dit alles maakt me niet gelukkig, maar ook niet moe. Ik ben zo.
Je bent voor altijd een vreemde voor me, ook met je praatjes.
Zag je met je vreemde ogen niet mijn vreemde mond?

Liefde

Verliefd konijn, 2013, boek 109, pagina 9

2013_b109_p1_verliefd konijn_k

Lust

hoe meer ik naar mijn lichaam kijk
hoe meer ik het bestaan voel
de betekenis voelt vol
en vreemd, ik ben verliefd
als een wild konijn, ontkennen
is zonde van deze tijd

verliefd en verteerd
van binnen, van buiten,
evenals tussenin,
ben ik vlees der kennis
kijk eens, de deur staat open
ik hoor onzegbare geluiden

al mijn verboden gevoelens
laten zichzelf uit
horizontaal, verticaal
de liefde in het donker,
nee, het lichtste licht
is als een verschroeide tong

om niet te vergeten
moet ik steeds opnieuw
het moment weer openen
vaarwel, nee dag vochtig vlekje
de wortel van mijn leven
is het houvast van alle jaren

mijn horloge geeft,
blaast geen uren aan,
ze vergeet, ontlucht
mijn hele vel brandt
of dit dagdromen is
weet alleen het bronstig konijn

Ego

Leeg gezicht, 2013, boek 111, pagina 49

2013_b111_p49_leeg gezicht_k

Moederhart

Mijn vader zei over haar ze is een godin die bovenin licht naar
binnen schenkt. Het leven kwam bij hem zo op gang en versmal-
de haar. Hij was de boer die in haar melk verdronk en daardoor
de wereld kon afreizen. De kinderen hielden haar thuis.
Dit is natuurlijk wat dik aangezet, maar toen ik zonet de trap op-
liep rook ik de geuren van mijn dromen. Ik zou zo door willen lopen
om alvast de vlag op de nok te zetten. De geluiden aan de over-
kant houden me tegen. Ik tel de wijzers en ben ontwaakt en sluit
het huis waarlangs ik even raasde.
Ik ben er bij geweest, dat kun je horen, maar herinner me alles
scheef. De tijd maakt het rood geel, ik kan me hooguit nog wat
verwonderen over de vroeger wereld, toen het moederhart nog
dichtbij was. De nieuwe waarheid zegt al heel lang:
wacht, ik kom naar je toe…
En dan?
Dan druppel ik van vreugde. Nu, ooit zo zwaar bewaakt door mijn
andere ego, weet ik wat vrijheid is. Ergens in het bedauwde gras
zal mijn onschuld, naast de bange voeten, wel liggen.
Ik kus vandaag met mijn rozenmond zomaar een wildvreemde,
omdat er zoveel liefde is die naar binnen wil.
Dat laatste schreef ik op een reepje pakpapier, om het niet te ver-
geten.
Nu nog even doen.

Schimmig rood

Boetekamer, 2013, boek 109, pagina 75

2013_b109_p75+83_de kamer_kd

Zichtbaar

Maskers vragen niets in ruil, maskers zijn ruimdenkend. Ze geven
een teken als teken. Daarna zijn ze weg.
Nu mijn masker verdwenen is ben ik een rat, die boete doet.
Ik ben hier.
Op mijn knieën buig ik het hoofd. Mijn eenzaamheid is met een-
zaamheid gevuld en dus niet langer eenzaam. Daarom knipte ik
een stuk haar af, het hoort bij mijn boete.
Ik ben slechts een schim van mijzelf verwijderd. Ik voel het. Ik
hunker ernaar alle restanten van me af te pellen om te zien waar
het masker eindigt.
Dit is geen feest, de grond verankert me. Ik ben onrein en het
spook koos mij uit. Hij wil me brandmerken, maar ik doe net alsof
ik er niet ben. Ik doe alsof ik in de laatste fase van mijn zijn ben.
Ik doe zoals je leest, zoals net beschreven is. Zo kan ik in het rood
verdwijnen. Het gezien is ongezien. Hocus pocus.
Daarna kan ik weer dansen op de drempel van onwetendheid of
onmogelijke dromen huilen. De straling van het licht zal mij daar-
bij helpen. Ik zal weer van het menselijke soort worden wat ik
ooit was. Het leven is geen gril. Het zal goed gaan met me. Een
engel weet me te vinden. Ik ben nog altijd sterk. Alle leden intact.
Ik ben hier en dat betekent iets.
Ik ben hier, was er altijd, zoals elk levend wezen.

(uit haar oud dagboek)