Zon

Gesprek in de tuin, 2013, boek 108, pagina 24

2013_b108_p24_gesprek

Kringloop

de tuin biedt
haar vochtige schoot aan
het is nog vroeg
maar daar komt
de honger-zon aan
zij bestormt het gras
stormen om te stillen
een rijke damp volgt
de zon bepaald
altijd
zij is opper-zon
volgegeten schijnt zij
stijgend, hoog, fel
dag zon

voortvluchtig
is de hete zon
het is al middag
maar daar vliegt
de witte dek-wolk
zij hapt de zon
hap hap donker
een rijke bui volgt
de wolk bepaald
altijd
zij is lekkende lui
brakend plenst zij
de zon vrij
dag zon

zoveel zon
zoekt bleke maan
de avond valt
maar daar komt
de zware hemel
zij vervaagt licht
contouren stommen
pas als de maan
de zon wegschopt
is alles weer goed
niet voor altijd
de tuin ontwaakt
en pakt de zon
dag maan

Gal

Het oog, 2016, schets

2016_het-oog_s

Donkere materie

Je zegt dat de ratten je boom tot op de wortels hebben afgeknaagd.
Dat is treurig, dat is jammer en ik geloof het ook niet. Het heeft
meer met jou te maken dan met die boom.
Misschien ben je te ver verwilderd van je kern en kam je de
dood al een beetje. Allemaal misplaatst zelfmedelijden.
Het geronk van optimisme is aan jou niet besteed. Jij hangt
aan de gevaarlijke nutteloosheid en steekt geen hand meer
uit. Het maakt je jong oud. Je huid is dun.
Gezien mijn neiging om alles te bekijken vanuit een gunstige
invalshoek begin ik te geloven dat je mogelijk onmogelijk
bestaan een luxe idee is. In plaats van water zie je droogte
omdat je wilt dat het water op is. Wat een zielige vertoning,
wat een onrecht richting het grote nat.
Hoe simpel zou het kunnen zijn dat je je verdriet zou oppakken.
Het kan met één hand, niet met beide, want je pijnen zijn hol en
dus licht, zou je tegen een wand kunnen plaatsen om daarna snel
weg te lopen.
Verdriet is een masker. Verdriet moet je niet aan de muur
hangen, daar komt alleen maar narigheid van. Je kunt niet
oog in oog met verdriet staan. Dan ziet het oog niets meer.
Verdriet is een volle inktpot en moet met kracht tegen de
wand worden gesmeten. Dat wist Maarten Luther al toen hij
zijn inktpot naar de duivel smeet. De opdoemende wand heeft
het geweten, werd zwarte galnacht.
Verdriet is een anekdote, een tijdelijke rookschim.

Bijna waar

Verschoven Roos, 2016, schets

2016_verschoven-roos_s

Ander gevoel

Op slag werd haar keel dik.
Even leek het alsof ze in haar hoofd wou kruipen, om een nare
herinnering te verdrijven. Ze legde haar handen drukkend op
haar bleke voorhoofd. Schudde daarna alle pijn eruit, gaf het
opgelucht terug aan de aarde.
Nu ga ik een verhaal vertellen – zei ze – let goed op, want dit
verhaal is bijna waar, dus niet verzonnen:

Op een bewuste avond werd een vrouw rond tien uur ’s avonds
gebeld: of ze nog niet was vertrokken.
Dat was niet het geval, want ze wist nog niets van vertrek.
Dus kon ze helemaal niet vertrekken. Het voelde alsof haar een
net gewonnen reis of prijs was afgepakt zonder er iets aan te
kunnen doen.
Gauw dacht ze aan rustige dingen. Fantaseerde schone zijden
lakens, een nieuwe wollen deken en liep verlicht naar boven.
In de slaapkamer knipte ze het licht aan waarop het bed begon
te zweven. Echt, het bewoog, net als de wenkende man die in
haar bed lag!
Ze zakte weg, was te moe om van deze verrassing te kunnen
genieten. Ze wilde slapen, geen fratsen.
Nog één keer tandenpoetsen, plassen en dan opnieuw het bed
zoeken. Overzicht houden. Je hebt iets gezien wat niet kan
hield ze zichzelf voor.
Het hielp. De beteuterde bedman vertrok ondertussen naar een
ander finest hour en klopte daar op de deur.
Je bent laat – klonk het warm – kom binnen ongezouten man
en ze schonk hem heel haar hart. Samen verzamelden ze alle
stukjes nacht en toen ze helemaal uitgeteld en uitgedacht
waren was het meteen genoeg. Zoveel genoeg, dat het steeds
opnieuw kon beginnen.
Tenslotte zette hij op een kwaad moment zijn voet op haar
hoofd. Heel raar, naar en onverwacht.
Ze ging verschuiven.

Schoon

Wankelman, 2016, schets

2016_wankelman_s

Hij die rustig aan doet, reist goed en komt ver

Hij herinnert zich wat hij ziet. Zijn denkwereld is groot.
Als druppels water vallen zij niet altijd synchroon met de
druppels die hij hoort. Daarnaast is er veel vuil straatlawaai.
Een deur slaat dicht. Er is iemand gekomen of vertrokken.
Het gaat misschien regenen. Het is niet erg, het is zondag,
de grote zondedag van de week.
Zijn hoofd en ook de hare wordt rood. Glanzende ogen gaan
onderzoeken. Een handvol spook ligt naast het kussen. Een
krachthand vindt. Tenslotte gaat zij ontploffen en misschien
hij ook nog, hoopt hij.
Maar nu is het niet zo ver. Ze zijn nog maar in het land van
de onbedoelde dingen, omgeven door een diep warm gevoel.
Na grijs komt altijd het schone, weet de Belg (en geeft het al
te graag door aan de(n) Nederlander).
Het bed is een School der Ontlading, net zoals hij vroeger
zijn kunstacademie wel eens speels noemde. Het schitteren
en schetteren van de droomstemmen past daar vervolgens
goed bij. Spierballentaal van geketende, wankele kunstenaars.
In de open lucht van de slaapkamer stelt hij zich voor als een
vulkaan. Zijn lavastroom borrelt sissend naar zee. Het onder-
aards gemonkel doet net alsof het niets vermoedt.
Wij weten wel beter.
Altijd.

Tunnel

Jongeman (denkend aan Vincent van Gogh), 2016, schets

2016_jongeman-vg_s

Overbelichte tijd

Even leek het leven uitzichtloos, daarna kwam de wisselvalligheid.
Hij kwam dan ook geen enkel onbeschadigd persoon tegen, het
was alsof hij een leedmagneet in de broekzak had.
Af en toe raasde de horzel door de tunnels van zijn menselijk vlees.
Het erge was dat hij het zelf deed. Hij zat tot aan de oksels vol
oude scherven. Vond dat herkenbaar prettig. Ondertussen tikte de
klok meedogenloos door. Zo kan je nooit oud worden.
Gelukkig werd het leed later altijd gevolgd door een schonkige
bron van verwondering. Verborgen engelen roerden in de taaie,
verschrikkelijke brei en voeden gelijk zijn mateloze oog.
Hij zag het gele kussen weer op het bed liggen. Die lichte bode
bracht hem weer over de donkere drempel. Aan de andere kant
heerste het getij van de vrije geest. Het maakte van de verrader
een redder.
Zijn horizon was zo groot als het avondrood, hij kreeg er spontaan
kippenvel van. Waarom zou ik in de modderpoel gaan liggen als
deze prachtige tempel mij roept, was zijn gevoel.
En zo werd hij door een wellustige wolk vurig verrast.
Oosterse geuren deden de Franse keuken snel vergeten.
Zijn hart jaagde en kuste alle lachende kraaien (daar moet je
sterke lippen voor hebben).
Een warm moederhart keek achter een sleutelgat en liet zijn
lichaam branden. Zijn zoete adem vloog in haar neusvleugels.
Vanuit het vriespunt ging het nu vuurwaarts. Zijn vruchtbare
ogen bouwden een graf voor al het boze. Het gif spoelde niet
meer weg, alles was al uitgezaaid en kiemde.
Een dodelijk schot volgde.

Gordijnen

Ochtend, 2016, schets

2016_ochtend_s

Nieuwe dag

Licht moest er komen in het huis en licht kwam er. Licht en hoogte.
Ademruimte. Hij wou een huis waar alles nieuw was. Een huis
zonder herinneringen.
Want wat heb je aan herinneringen? Misschien zijn een paar van
belang. Zijn herinnering liet hem allang in de steek. Hij zou alles
willen vergeten en alleen maar poëzie en nog wat anders willen
schrijven. Het liefst met hersenen die even gevoelig zijn als de
vingers van blinden.
Je kunt jezelf net zo veranderen als de ruimte rondom, was zijn
stelling. Sterker nog: je kunt zelfs zeggen dat niets je meer
interesseert zonder daarbij ongelukkig te zijn.
Dus schreef hij over gelukkige gedachten op gelukkige dagen.

Op het schoolplein voetbalden kinderen in trainingspakken.
Verderop had een ijverige werkster een hoop dorre bladeren in brand
gestoken. De herfst rook lekker. Het knetterde grote regendruppels.
Men ging nog lang niet naar huis. De stad werd steeds bonter, het
weer steeds zonniger.
Om kort te gaan, hij luisterde die dag veel naar muziek.
Hij had een rustgevende plaat van Pink Floyd, waarop je heerlijk
kon insluimeren en wegdromen. Kleine blauwe wolkjes verschenen
vanzelf in de woonkamer. Zachtmoedige dieren nestelden zich
voorzichtig tegen hem aan. Mooie kleuren ontwikkelden zich traag.
Hij was onder de indruk van zichzelf, moest er bijna van huilen.
Amper tien minuten later stortte hij in het voorbijgaan in.
Zomaar.
Tot hier was de lijn getrokken. Je moet nooit verder gaan als de bijna
bocht. Verderop wordt je overal herkend en afgerekend.
Hij voelde zich te klein voor deze grote ruimte.
Deed het licht uit. Sloot de ogen.
Puntjes groen en geel passeerden in een heftige krioel.
Hij voelde zich een in stukken getrokken stotterwoord.
Deed de gordijnen snel weer dicht.

Obsessie

Omkeerman, 2016, schets

2016_omkeerman_s

Andere werkelijkheid

Hij kijkt graag vooruit. Zo krijgt hij hoop en is al het andere snel
geschiedenis. Zijn anders-zijn is een kleine obsessie, een ziekte
om aandacht te krijgen. Zo kan je ook een bril willen, of een been
in het gips. Hij wil verzorgd worden en verlangt ongezond naar een
prothese, maar hij is gezond en normaal en dan moet je het doen
met de dagelijkse saaiheid. Dus keert hij het om en wandelt weg.
Hij vindt daardoor zijn ziekte in de muziek. Hij geeft muzikanten
een spraakgebrek door de grammofoonplaten sneller of langzamer
te draaien. Het achterste voren afdraaien behoort ook tot zijn
favoriete bezigheden. Hij houdt van de nieuwe kracht die het hem
geeft, de mens wordt half mens half machine, een soort opgelapte
perfectie komt naar voren.
Er is geen pathos in deze realiteit. Daar hebben we opera’s voor.
Dit is wel een persoonlijk, klein verhaal. Deze muziek leeft en maakt
elk mens verschillend. Aantrekken of afstoten, daar gaat het om.
Toen ik hem eens vroeg waar alles was begonnen zei hij na een
kleine aarzeling: de slaapkamer, alles begint in de slaapkamer. Daar
is de mens het meest vrij, de slaapkamer als laboratorium voor de
micromuziek voor een nieuwe tijd. De kamer mixt en remixt. Voor
alles is een mogelijke oplossing. Ieder maakt zijn eigen versie of
hoort wat hij graag hoort.
Tot slot is er nog troost: alles eindigt zoals het begint. De kleine
dood regeert, steeds opnieuw.

Tijd

Beheerst toeval, 2008, boek 97, pagina 2

2008_beheerst-toeval_b97_p2k

Die avond

De schilder die niet schilderde bewoog alleen op gevoel, voor zover
dat dan kon. Hij werd opgegeten door zijn beelden. eer. Zijn hand
was een bakje geworden. Een holte waar je iets in kon stoppen.
Toch voelde hij nog steeds de gloed van eigen kunnen. Een gloed
om niets mee te kunnen doen is net zoiets als een lege rivier voor
een vis.
De schilder die niet schilderde keerde langzaam, met moeite terug.
Zijn voet sleepte zachtjes. In de stromen van nieuwe schemeringen
kwamen de beelden opnieuw te voorschijn als goudsbloemen in de
straat. Alles kreeg een nieuwe, langzame tijd. Er was weer morgen.

De schilder die niet meer schilderde liep naar de andere kamer.
Zijn ex-vriendin zag hem wankelen, maar greep niet in.
Ze vertrouwde op het oude, zijn geluk zou hem verder brengen.
Zij volgde hem en pas toen hij echt uitschoot en viel ging zij naast
hem liggen. Hij ging zijn hoofd voorzichtig op haar schouder leggen,
keek gelukkig. Een macabere magie hing in de lucht, die avond.
Alles zonder kus.
Er is nog veel soep, zei ze bij het opstaan, ik moet nu weg.
Hij humde tevreden aan tafel en schilderde met grote letters IT = IT.
Daarna moest hij erg lachen, zonder om te vallen. Zijn ogen rolden
daarbij flink, alsof hij zich afvroeg of iedereen in het publiek alles wel
had gezien.
Later zei hij dat het alleen maar een beheerst toeval was.

Veertjes

Warhoofd, 2016, boek 115, pagina 27

2016_b115_p27_warhoofd_k

Waardering

Gevleugeld is het beeld als het zegt wat het is.
Soms is het beeld een snotneus van grote omvang, een smeerpoets
van de bovenste plank. Dan is het beeld een arm mannetje, te
mager voor woorden.
Als het beeld blaft wordt het hoog aangeslagen, al weten we niet
precies waarom.
Het beeld krijgt veertjes in het gat van de huismus en de achtergrond
wordt snel gevuld met de muziek van duizend violen. Katholieken
plakken daar het woordje zalig aan. Ik voel me vreemd, ingepakt.
Als schilder is een met wind ingevuld beeld vreemd en welkom.
Pas als je je eigen werk niet meer begrijpt ben je op de goede weg.
Een werk zonder zin is een goed werk. Het moet je spraakvermogen
totaal uitknijpen. Je moet je koude kermis volkomen verlaten.
Zonder reden je eigen hemel betreden is zoiets als een plotselinge
vlek snel inmetselen. Je moet er op tijd bij zijn en handelen.
Ieder topmens is zijn eigen zwetend leverancier. Het rondom je zelf
opgericht monument steekt zijn tong uit naar het kokend publiek.
Net onder de geluidsdrempel betreed je het huis van het grote gehoor.
Eens zal je begrepen worden tot in de luizigste hut.
Nu ben je een krakend slot.

Leven

Visual Poetry, 2016, schets

2016_visual-poetry_s

Ha is eigenlijk aha

eindelijk applaus
na honderd maal optreden
weet men mijn rol
het wankel tussenspel
doet alle lust wankelen
beroemde ontroering
volgt beroerd

de ontwonden drijfveer
blijft tegendraads
weet mijn binnen-ik
de fraaie dwaasheid
doet zijn mond open
we wanen groots en
verdraaien ieder getal

iedere levensbron
klatert veel zachter
dan een dwergenhart
weet de schemering
laat klimop ogen sluiten
de gebroken onrust
zal immers groen zijn

in de leegte, in die verte
verslaan stomme stemmen
zovele zuivere lippen
weet de machtige mond
het laatste geluid
heeft het eeuwige leven