Leugen

Verbazing, 2008, boek 99, pagina 68

Herfst of zo

In het jaar dat men ons voor gek verklaard blijft de herfst
rustig komen. Men voorspelt dat onze ogen ineens uit spek
zullen gaan bestaan, maar daar was niets van waar.
Allemaal bange uitspraken van mensen die niet echt leven,
ook onze tenen worden geen dobbelstenen. Er is hoogstens
sprake van een zekere, lichte jeuk.
Mijn vriendin raakt helemaal opgewonden van de herfst, het
is tenslotte haar mooiste jaargetijde. Over de mist zegt ze
bijvoorbeeld: ook wat dwaalt heeft gewicht of in de herfst kan
je zo mooi je gezicht op geleende nevels leggen. Op een ander
moment zijn die nevels ineens dansgewaden.
Zij heeft dus een grote fantasie, daarom is zij mijn vriendin.

Het jaar heeft weer alle tijd om te breken, zo zie ik de herfst.
De zon heeft de oorlog verklaard met het coördinerend bureau
die het licht verzorgd en wij zepen ons alvast in voor de polo-
naise in het zuiden. Onze wonden mogen krom zijn omdat het
nu feest is. Wie lacht vergeet de ramp, is het nieuw tegeltje.
Alleen de eenzelvige houdt nog de wacht.
De mist is het gevolg van onze uitgewiste zonden. Zij is zo dik
dat je er met gemak stukjes af kan snijden. Niemand zal het
merken (bovendien jongt het zo weer aan).
Zo gaat het in de herfst als de leegte het toelaat.
Dit is weer zo’n verhaal met een sterke leugen.

Zoektocht

Druk, 2012, tekening, A4

Geen spijt, wel druk

Hij vertrekt naar een ander land. Het land waar het harde hoofd
de weke wereld benadert bevalt hem niet. De geest lijkt daar
beest te zijn. Niet goed voor de mens, dus wegwezen.
Op zoek naar een gebied waar de mensen niet allemaal hemel-
waarts hemelen is geen eenvoudige opgave. Hij snijdt daarom
steeds plakjes van de aarde af, zo houd je vanzelf het goede
over. Iets wat hij van zijn moeder leerde bij het schillen van de
dagelijkse aardappelen, rotte plekken altijd verwijderen. Het is
niet voedzaam en je kunt er vreselijke ziektes van krijgen.
Hij gaat weg zonder dat dringende vertrek te melden bij de
naaste buren. Dat is niet netjes, maar het spijt hem niet. Ze
hebben toch alleen maar broodmagere gedachten. Bovendien
is het veel beter zo: hun zwakke hart kan niets meer hebben.
De zware sluiers van de taal zouden zich snel blindstaren op zijn
dikke licht.
En zo komt hij in een gebied waar men wel kan luisteren. Ze
hebben er iets op gevonden, ze hebben geen witte boorden vol
woorden, ze krabben hun oorschelpen gewoon schoon voor
nieuwe denkbeelden. Deze mensen hebben temperament en
zijn geboren met een zoeklamp op de ziel.

Aan alle kanten krijgt hij nu nieuwe ideeën. Geen zwaarte is
meer te groot. We zullen nog veel van hem gaan horen.

Idee

Gedachten, 2016, tekening, A4

Zwarte boom

Je zegt dat de ratten je boom hebben afgeknaagd tot op de
wortels. Dat is treurig, dat is jammer en ik geloof het ook
niet. Het heeft meer met jou te maken dan met die boom.
Misschien ben je te ver verwilderd van je kern en kam je de
dood al een beetje. Allemaal misplaatst zelfmedelijden.
Het geronk van optimisme is aan jou niet besteed. Jij hangt
aan de gevaarlijke nutteloosheid en steekt geen hand meer
uit. Het maakt je jong oud.
Gezien mijn neiging om alles te bekijken vanuit een gunstige
invalshoek begin ik te geloven dat je mogelijk onmogelijk
bestaan een luxe idee is. In plaats van water zie je droogte
omdat je wilt dat het water op is. Wat een zielige vertoning,
wat een onrecht richting het grote nat.
Hoe simpel zou het kunnen zijn dat je je verdriet zou oppak-
ken. Het kan met één hand, niet met beide, want je pijnen
zijn hol en licht. Je zou het tegen een wand kunnen plaatsen
om daarna snel weg te lopen.
Verdriet is een masker. Verdriet moet je niet aan de muur
hangen, daar komt alleen maar narigheid van. Je kunt niet
oog in oog met verdriet staan. Dan wordt je opgegeten.
Verdriet is een volle inktpot en moet met kracht tegen de
wand worden gesmeten. Dat wist Maarten Luther al toen hij
zijn inktpot naar de duivel smeet. De opdoemende wand heeft
het geweten, zij werd een zwarte nacht.
Verdriet is een anekdote, een tijdelijke rookschim.

Horizon

Bewering, 2016, schets

Voorbij verleden

In een rechte streep naar het verdwijnpunt, waar alle lijnen samen
komen, leeft zijn gewiste geheugen. Het lijkt nog hetmeest op
een luie geest. Luie geesten begrijpen niets, alles gaat te snel of
te traag. Met een weemoedig gebaar maakt hij kort een bevestigend
O.K. teken.
Dat moet het maar zijn. Ieder woord is volledig dichtgespijkerd en
komt er niet meer uit.
En nu?
Nu gloeit en groeit het steentje weer mooi in de vijver. Welcome
in Nowhere. Hij werkt weer ondanks de linkse handen.
Noodklokken luidden snel te hard, zij moeten geregeld worden
ontlast. Hij maakt weer boeken vol met woorden, cijfers, beelden.
Hij wil weer buiten de perken zijn, ver voorbij het verleden.
Waanzin kruist vaak zijn pad en zo kruist het mooie met het nog
mooiere. Aan zijn wereld kleeft al het verborgene. Er is van alles,
niets op zijn plaats, dus is er van alles te weinig of te veel.
Ooit:
Zijn verleden drijft op duizenden kurken, niet op rooksignalen
uit honderden asbakken. Men zegt dat hij twee linkerhanden
aan elke arm heeft, maar als hij ter plekke om zou vallen zou
hij nog net haar naam noemen. Uit liefde, uit dromerij.
Zijn dagdromen zouden beloond moeten worden, tenminste
met alle dagen mooi weer, bloemencorso, filmmuziek. Er zou
ook veel confetti moeten vallen. Daarna een groot applaus.
Zijn linkerhanden vonden veel flessen in zijn vaders kelder.
Het roesdromen begon toen. De stapels ongelezen boeken naast
de open haard raakten op. Bedachtzaam drinken helpt niet meer.
Zoek het maar uit.

Op hol

Vinger aan de pols, 2016, boek 114, pagina 41

Halve gare

Doorgaans geef ik mezelf de schuld voor mijn smakeloze vruchten.
Anderen mogen wel zeggen dat ze iets mooi of fraai vinden, zelf
doe ik dat niet graag. Maar toen iemand mij vals beschuldigde van
een houten kop, sloegen alle stoppen door.
Ik voelde het lot in mijn handpalm gutsen. Mijn hart sloeg op hol.
Onder de eenzame mannenlamp krijgen dingen vaak een dubbele
schaduw. Een schaduw die je bovendien ook nog steeds in wil
halen. Als student schreef ik daar al een gedicht over en noemde
het La Paranoya.
Ik zal je de puberale heethoofdigheid van die tijd maar besparen,
maar het ging over een zeer nerveuze fietser die zichzelf steeds
maar inhaalde.
Later blijkt hij gewoon in de nacht onder de lantaarnpalen door te
fietsen, die hem die schaduwbeelden gaven (iets wat ik zelf in het
holst van de nacht als student, na mijn nachtwerk, vaak beleefde).

Hoe dan ook, vanaf mijn kinderjaren zag ik iedereen op hun rug.
De logica daarvan ontging me totaal. Nu nog.
Mijn vader zei dat dat over vaderschap ging. Hij riep mij op tot
zoonschap. Ik moest hem volgen, maar deed het niet. Nooit!
Liever keek ik naar een oude eik. Die bewaart ten slotte alle winden
en stiltes als een goed bewaard geheim.
Kijk, de meeste mensen vergeten boom tot boom. Een weg zonder
einde houd niet zomaar op.
Als leidsman loop ik recht naar voren en sla de vonken uit de sneeuw.
Mijn dubbele weerklank antwoordt in jouw plaats, terwijl de donkere
nacht tegen de wind in vaart.
Boomwortels krijgen mijn stroom, in je boomgaard wordt het licht.

Aldus een halve gare.

Raam

Standvastige man, 2016, schets

Open raam

Hij droomde van ver binnenwaartse blikken.
Het was een prettig gevoel, het was niet beklemmend.
Zwijgend liepen ze gezamenlijk over de vochtige, bemoste
grond. Ze sloegen daarbij steeds de boomwortels over, wilden
kennelijk niet vallen.
Het zwijgzame had geen ernstige reden, er viel gewoon niets
te zeggen. Ze kenden elkaar tenslotte ook al lang. Te lang
voor het uitvergroten van niemendalletjes.
Alle overpeinzingen gebeurden dus van binnen.
De slanke, rijzige, teer bebladerde bomen leken klaar hun te
kalmeren. Zij werkten in ieder geval op zijn minst mee. Het
bos is buiten en van nature erg vriendelijk en rustig als het licht
van een schemerlamp.
Hij liet alles kalm op zich inwerken.
Het was een waar genot. Hij voelde zelfs een nieuw soort liefde
opbloeien. Zonder het te zeggen was hij volkomen vrij.
Hij glimlachte en zijn glimlach kwam zo vrolijk op de natuur over
dat die als het ware wakker werd gekust. De bladeren zagen alles
en ritselden herfstachtig om deze merkwaardige liefkozing.
Van dat lawaai werd hij wakker.
Hij deed snel het klepperende raam dicht.
Stond op. Stond stevig vast. Op de plaats rust!

Blues

Nachtzicht, 2016, boek 115, pagina 44

Ontstijging

Het gat gaapt hem aan.
Niet naar kijken.
Gaten zitten vol ongeloof, ze maken samen één boos gezicht.
Blijf daar weg!
Met de blik vooruit, de ogen nog doof, brokkelt het gat vanzelf af.
Kijk, de onderlaag glimt al en verschuift moeiteloos alle donkere
luchten zonder je blote handen. Dit is al een beter gezicht!
Nu krijg je langzaam het gevoel terug dat muggen eerder dood
gaan voor dat ze kunnen steken. Je bent nog wijzer dan de oudste
eik. Met praatjes hoeft niemand nu aan te komen, God is een mietje.
Nu kun je echt omzien in verwondering en daarna de Blues spelen.
Zolang je speelt is het denken weg. In die vorm van iele ijdelheid
speel je zelf steeds de hoogste hoofdrol. En als de herkenning drie
dubbel terugkijkt is alles nog anders ook. Geweldig!
Je gaat in trance door.
Langgerekte noten kaatsen spiegelbeelden van de ziel genadeloos
terug.
Je weet niet of het kunst of echt is, maar zeker tijdelijk.
Je ontstijgt voor een mooi moment jezelf.
Anderen zien jou, geen gapend gat.

Droom

Koele plek, 2016, schets

Positief ingesteld

De branie naast haar knielt neer als een bange man, zij ziet het niet.
Of heeft geen zin in zijn wonden of betraand gezicht. Ze heeft wel
iets beters te doen en vliegt subiet weg door alle nevels heen.
De nagelbijters blijven achter met hun verwilderde ogen waar ze
niets mee kunnen zien. Het alleen maar met de ogen iets beleven
is net zoiets als te vroeg sterven. Je hebt er niets aan.

En toen kwam ze aan op haar koele broedplaats, waar allemaal
lachende korrels leven. Dit land is vergeven van eendagsvliegen,
vele strijken neer. Dit is geen verboden land. Hier waaien grote
ventilatoren. Hier hijsen ze het nooit gedacht geluk met gouden
vlaggen.
Als je een beetje positief ingesteld bent heb je geen idee meer van
tijd. Het zwarte git zwijgt hier voorgoed. Het roze fluit zo bezeten
dat het er bijna rood van wordt.
Ze vergeet alle snode heren uit het land van de netjesleggers,
neussnuiters en handenwassers. Al dat nette gedoe maakt je alleen
maar kwetsbaar. Je hebt er niets aan.

Kijk daar steekt een hond zijn druipende snuit naar buiten.
Met de kop in de zon hoef je niet te bijten of te snauwen.
In de zon ben je de zon en staan je ogen alleen maar zacht, omdat
je mag sluimeren.
Ook zij voelt zich een zonnige pop in een kinderstoel, brandt zich
bijna aan het warme zand. Haar buik spant zich vol genot samen.
Wie iets wil voelen en van zich wil laten horen moet naar dit land
gaan.
Je hebt er alles aan.

Illusie

Voetlezer, 2016, schets

Het verhaal vertelt

Inmiddels ben ik zover, ik wil mijn verhaal vertellen.
Ik ben vastbesloten.
Maar er zijn nog wel een paar vragen waar ik nog een antwoord
op moet zien te vinden.
Mijn informatiebron is een goede vriend en ook een opschepper.
Je kan aan het zenuwachtig optrekken van zijn linker wenkbrauw
zien dat hij fantaseert of liegt. Dat weet hij niet, ik ga het hem ook
niet vertellen.
Mijn vriend is verzamelaar van indrukken en daarom is hij heel
nuttig voor mijn te schrijven boek. Misschien had ik eerder aan
hem moeten denken om wat tijd te besparen. Hoewel zijn uitleg
vaak ook erg warrig is en veel tijd kost. Hij is tamelijk breedsprakig,
die vriend.
Waar ik beslist meer over wil weten is het aangrenzende bos.
Op één van mijn ochtendwandelingen heb ik daar een boom met
vreemde takken gezien. Het vreemde zit in de vorm van de takken,
die nogal rondslingeren en als je even stil blijft staan wil de tak
ook nog wel eens uit zichzelf gaan zingen.
Niet luid, maar toch. Het zijn La-la-la-takken.
Het eerste wat mij opvalt is de wending, ik blijf verbaasd.
Hoe kan een tak zoiets bedenken? Er zit veel joligheid in de boom.
Of de natuur is uit wanhoop richtingloos geworden, dat kan ook.

Voor geïnteresseerden: ik schreef er al eens over in Brown Breezer,
begin 2000, toen heette het Lentewind (later: Optical Illusion).

Werken

Van driehoek naar vierkant, 1976, grafiet/gaten op linnen, 70 x 70 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Kunst is geen ziekte

De meest integere, bedachtzame en publiciteitsschuwe van de
twee had in de jaren zeventig al eens gezegd dat kunst geen
wedstrijd was. Dat zij ooit toen een kunstprijs had gekregen, die
gesponsord werd door een plaatselijke uitvaartvereniging was een
nietszeggende bijzaak. Om te leven moet je af en toe dood gaan,
was haar idee.
Niettegenstaande deze macabere geldschieter had ze de prijs wel
aanvaard, maar had eenmaal op het podium de gelegenheid bij de
kop gepakt om haar ongenoegen over de competitieve houding
van de kunstenaars in het algemeen kenbaar te maken.
Je moest je nooit iets aantrekken van een ander.
Liever in alle stilte eenzaam sterven was een beter plan, het zou
het oeuvre ten goede komen.
Sterker nog: de wereld zou ineens versteld staan van al wat eerst
verborgen was. Van niets naar iets is altijd een verrassing!
Dat lijkt me een te romantisch idee. Het grote publiek trapt er vast
nog wel in, maar kunst is echt geen wedstrijd of ziekte.
De hectische markt wil graag dat wij zo denken.
Kunst moet kennelijk machtig en omvangrijk zijn.

De loopbanen van kunstenaars zijn op z’n minst grillig.
Een lange, volhardende weg moet met zekere tred worden belopen.
Voor je veertigste wordt het meestal nog niets of je bent al opgebrand
en afgeserveerd.
Als je een lijstje zou maken van honderd topkunstenaars dan zouden er
misschien zeven onder de veertig zitten.
Uithoudingsvermogen is dus een vereiste. Het duurt even om te
stijgen. Je wordt niet geboren als kunstenaar met stip.
Je moet er hard voor werken voordat de markt je eindelijk oppikt.