Op hol

Vinger aan de pols, 2016, boek 114, pagina 41

Halve gare

Doorgaans geef ik mezelf de schuld voor mijn smakeloze vruchten.
Anderen mogen wel zeggen dat ze iets mooi of fraai vinden, zelf
doe ik dat niet graag. Maar toen iemand mij vals beschuldigde van
een houten kop, sloegen alle stoppen door.
Ik voelde het lot in mijn handpalm gutsen. Mijn hart sloeg op hol.
Onder de eenzame mannenlamp krijgen dingen vaak een dubbele
schaduw. Een schaduw die je bovendien ook nog steeds in wil
halen. Als student schreef ik daar al een gedicht over en noemde
het La Paranoya.
Ik zal je de puberale heethoofdigheid van die tijd maar besparen,
maar het ging over een zeer nerveuze fietser die zichzelf steeds
maar inhaalde.
Later blijkt hij gewoon in de nacht onder de lantaarnpalen door te
fietsen, die hem die schaduwbeelden gaven (iets wat ik zelf in het
holst van de nacht als student, na mijn nachtwerk, vaak beleefde).

Hoe dan ook, vanaf mijn kinderjaren zag ik iedereen op hun rug.
De logica daarvan ontging me totaal. Nu nog.
Mijn vader zei dat dat over vaderschap ging. Hij riep mij op tot
zoonschap. Ik moest hem volgen, maar deed het niet. Nooit!
Liever keek ik naar een oude eik. Die bewaart ten slotte alle winden
en stiltes als een goed bewaard geheim.
Kijk, de meeste mensen vergeten boom tot boom. Een weg zonder
einde houd niet zomaar op.
Als leidsman loop ik recht naar voren en sla de vonken uit de sneeuw.
Mijn dubbele weerklank antwoordt in jouw plaats, terwijl de donkere
nacht tegen de wind in vaart.
Boomwortels krijgen mijn stroom, in je boomgaard wordt het licht.

Aldus een halve gare.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *