Gezond

Mental Hospital, 2016, computertekening

x-2016_mental-hospital_ct

Elke dag is nieuw

Elke dag breken harten.
Elke dag komt de zon op.
Elke dag lopen we een stukje verder.
Daar zou je een goed gevoel van kunnen krijgen, maar als je mobiel
geen bereik heeft piep je wel anders. Dan komt de toekomst niet
meer vooruit. Schijnt.
Schijn bedriegt vaak.
Mensen die daar last van hebben heb ik al eerder gezien, die zagen
het vuur ook niet vanzelf branden.
Het vuur belichtte eerst een andere tijd. Het slikte met zijn vurige,
hongerige tong alles in van wat we net hadden opgeschreven.
Elke dag maak ik werk.
Als ronde stadsman is mijn honger niet te stillen.
Ik blijf maar creëren om de as van de eeuwigheid.
Dat vuur wil niet doven maar zaaien.
Dat vuur is een werk zonder titel, het duwt je omhoog.
Daarna rol je snel weer naar beneden.
Elke dag opnieuw.
Zo blijf je gezond.

Blad

Warme nacht, 2016, computertekening

x-2016_warme-nacht_ct

Nachtelijk bezoek

Otto ligt op zijn harde jongensbed en luistert naar de nacht-
geluiden. Als hij zijn oren spitst kan hij de bladeren horen krabben,
soms lijkt het zelfs alsof ze met zachte stemgeluidjes ademhalen.
Otto laat het raam altijd een eindje open staan, dan kiert de
nacht mooi binnen, zegt hij. Hij doet het raam nooit dicht, zelfs
niet als het regent. Hij wil de bladeren horen, hij wil ’s nachts overeind
kunnen springen als zijn blaadjes worden aangevallen.
Over inbrekers maakt hij zich geen zorgen, er is toch niks te halen.
Bovendien zullen de bladeren hem op tijd gaan waarschuwen.
Ook de dunne, ietwat vuile gordijntjes laat hij ’s nachts een beetje
open. Hij is niet bang, hij is Duitser. Door een spleetje houdt hij de
wolken in de gaten. Wolken vertellen veel aan goede oren. Als de
wolken haastig voorbij de maan vliegen, gelooft hij dat ze dode
mensen vervoeren naar verre, vreemde oorden. Ver hier vandaan
gebeurd iets wat alle aandacht en wijsheid opeist. Engelen weten de
weg, altijd. De lange, gladde, witte vlerken kunnen vliegen waarheen
ze willen. Otto wil later ook engel zijn. Of een blad.
Hij sluit zijn ogen en verbeeldt zich dat een stukje zachte witte wolk
in zijn vensteropening is komen vast te zitten.
Nu niets zeggen, niets doen.
Dit moet een verdwaalde jonge engel zijn.
Hij is niet bevreesd want hij is een brave jongen, hij doet alles wat
zijn vader wil.
Dan doet Pa de deur open.
Door de luchtdruk vliegt de witte vlok weg.
Buiten ritselen de bladeren heftig terwijl het windstil is.
Pa ziet dat zijn zoon slaapt, sluit de deur achter zich dicht.
Nu zachtjes.
De nacht is warm.

Dochter

Herfstdiepte, 2016, computertekening

x2016_herfstdiepte_ctk

Geheim

Omdat hij niet wist welke wereld zijn huis was koos hij er zomaar
eentje uit. Zijn provisorische wereld bestond vooral uit zand, veel
zand. Met een dek vol sterren boven zijn hoofd begon hij te werken
met zijn gevoelshandel.
Af en toe kwam hij op zijn weg een vreemd verlangen tegen en
dan was hij steevast even van slag. Dan werden zijn vrienden, ook
sommige anderen, vijanden. Hij stopte zijn gevoelens daar waar ze
hoorden: in zijn werk. Zo werd hij beroemd of tenminste bekend.
Zijn kleine winkeltje gedijde goed.
Ondertussen knaagde het gemis van zijn dochter hevig.
In zijn andere wereld plakte hij zogenaamde opsporingsberichten
aan. Zijn actie wekte wederom verbazing alom, te meer omdat hij
tegelijk nu zelf ook verdween. Talloze geruchten deden de ronde.
De lege ruimte schreeuwde een ongeschreven biografie.
Langs de lopende band der tijden volgden de nachten heel dicht
op elkaar. Soms liep het bijna in elkaar over. Duizenden jaren vlogen
voorbij zonder hun koers te veranderen. Alle kleine bomen werden
zo ziek omdat ze stikten in eentonigheid en smog. Alle kleuren leken
op elkaar of verdwenen. Het leek eeuwig herfst.
In alles wat hij voelde bleef het stil verdriet een vaste gewoonte.
Kortom het was eigenlijk onmogelijk om de wereld te veranderen.
Hij stierf kort nadat die wetenschap diep was doorgedrongen.

Silhouet

Laatste vuur, 2016,computertekening

x-2016_laatste-vuur_ctk

Avondstemming

de lucht kwam achterom

in het roerloze midden
lag het oneindig rood
in die vreemde einder
in het volle vuur
in al hun flakker
gooide de natuur zijn drempel

de westenwind slaapt

ik blijf veel wakker
vanaf het land
is ieder vuur te groot
behalve als de maan kraakt
ik las watertanden
maar voelde vuurstranden

wijdse wolken breken roze

de lucht is steeds gloeiend
mijn rechterhand slaapt
mijn pezige pols is dood
zo dood als alle landpieren
zonder vruchtbaar land
een klok drijft op een plasje

ik word zwart silhouet

Moe

Onschuld, 2016, computertekening

x2016_onschuld_ctk

Luchtbel

Hij kon zijn aanwezigheid niet zelf bedenken. Er zat een boom in
zijn hoofd. Het deed hem tegen iets onduidelijks botsen.
Vreemd genoeg gaf hem dat een lekker gevoel. Zoiets als lekker
afrukken en zaad verspillen in je puberteit.
Daarna was het toch wel wat tandenknarsen in de strot.
Priegelende snakjes kwamen niet tot het volledige. Zijn stemming
had er onder te lijden. Hij voelde zich ineens gewoon klote, dat
lekkere gevoel van zonet was volkomen verdwenen.
Lekker warm was het. Een vrouw kwam aangevlamd. Het bleek
een lege muze te zijn. Ze was zoekende, als een vampier in de nacht.
Kijk, daar staat ze levensgroot. Ze heeft haar hand in de broek,
steekt haar tong tussen haar lippen en kijkt hem zoekend aan.
Hij kijkt niet op, hij slaapt. Zij zucht en gaat naast hem liggen.
Hun hoofden dromen verder. De slaap is machtig. Met hun adem
zouden ze bloemen kunnen breken. Ze zijn alle anekdotes voorbij.
Het hoofd is leeg als een pas gebouwd museum. De witte muren
kijken je doof aan.
Dan ploffen er kastanjes en aardappels in zijn hoofd.
Hij gaat schrijven met een steen. Er vaart een lichte herfst door
zijn lijf. Hij hoort vissen spartelen in de beek en vraagt zich af blijf
ik hier, ga ik verder, ga ik naar huis? Hij legt zijn schrijfsteen neer.
Het wordt naar huis, nadat hij eerst alle abstracties van zich af heeft
geschud. Met flinke passen neemt hij de benen en mompelt voort.
De muzenvrouw weet van niets, ze is moe, ze slaapt door.
Een luchtbel heeft haar geraakt.
Om de volheid, om de wijsheid, om de pijn.

Hoi

De weg, 2015, computertekening

x-2015_de-weg_ctk

Het vertrek

Mooie mensen mogen op de heuvels rusten, is een oud gezegde.
Dat kan zo zijn, maar waarom eigenlijk?
Kunnen zij zich niet een beetje schikken en anders doen?
Ik zou die uitzondering niet willen maken, mooie mensen hebben
al zo veel extra. Als het regerend hart het lichaam af en toe
herinnert aan het monster wat daar ook woont, zou je zeggen
dan heb je geluk.
Het lijf hoort af en toe te grommen, anders wordt het lui.
Al te trots op eigen gebaren lijdt tot niets; mensen gaan je
gegarandeerd haten. Tenslotte sterf je eenzaam. Ai!
De deur gaat dicht, de deur gaat open.
Schaduwen komen ongevraagd binnen.
Men zegt dat schaduwen van mannen alleen in de winter
verschijnen, die van de vrouwen pas in de zomer. Is dat zo?
En waar is dan de schaduw van een dode? Overschaduwen die
vervolgens alles, zodat je niets meer ziet?

Toen ik een tijd geleden hinkend met beide benen naar mijn
geest liep, kreeg ik het Spaans benauwd. Een pijnlijke borst
wilde bijna niet ademen. Alles deed zeer. Het duurde lang,
heel lang. Pas toen ik even op de heuvel ging rusten ging het
gevaar wonderlijk weg.
Je bent dan blij dat je blijft leven en trekt gauw een kostuum
van kleurige klanken aan. Ik was ontwaakt uit mijn sluipziekte
en had even een schimp van de vervuilde schepping gezien.
Daarna kwam het nieuwe leven aanzetten en bloeide mijn
lichaam weer. Hoi!

Jazz

Nachtvrouw, 2016, computertekening

x-2016_nachtvrouw_ct

Verschijning

Wij hebben een verschijning. Zij ligt ergens in de wereld, in een
lege, zwarte zee.
Het vreemde is dat die verschijning rond middernacht duidelijker
wordt, ze kan zelfs doorschijnend worden, die verschijning. Pas
dan zie je ook dat ergens in het midden een kop verscholen zit.
Daaronder vermoed je een groot gestalte.
Iedereen kan het waarnemen, je hoeft niet eerst te herrijzen.
Ik moet trouwens bekennen dat ik met haar omga. Ik behang
haar, want het is duidelijk een haar. Ik overlaad haar met attributen
en overlaad haar met troetelwoordjes. Ze lust er wel pap van, ze
gaat er wild van schuimen.
Als ik de verschijning aanroep komt ze nooit direct, zij schrijdt over
de bodem van de zee en dat gaat niet zo snel. Daarna doet ze eerst
alsof ze me niet kent, maar daar trap ik niet in, ik ken haar diepe,
onderliggende honger, laat haar ogen snel schitteren. Op dat moment
wil de zee nog wel eens gaan fosfor-oplichten. Glinstergolfjes.
Dat zijn de mooiste momenten, ik zie het als een groot compliment:
ik wordt gehoord!
Laatst hoorde ik haar duidelijk zeggen: P.S. I love you…..
Ze houdt kennelijk van jazz.
Ik ook.

Oeuvre

Rodeoroddel, 2016, computertekening

x-2016_rodeoroddel_ct

Grote onrust

Het licht van de lantaarn legt een smalle witte strook over mijn
bank, die doorloopt naar de muur en daar blijft steken bij mijn
schildersezel. De ezel op zijn beurt dampt, wil paard zijn.
Ik ben bezig mezelf in slaap te tellen, maar wordt afgeleid door
een lichtstreep. Boven de deur verschijnt een onleesbaar woord.
Ik sta op en schuif de gordijnen dicht, het is tenslotte allang avond.
Goed –zeg ik tenslotte – ik ben een beetje moe en dat is alles.
Dan is het goed – echoot mijn andere ik terug.
En dus is het ook zo, de rest is onbelangrijk.
Ik merk dat ik onrustig word.
Op-een-dag-moet-het-er-uit-komen gevoel.
Nu maar hopen dat het vandaag die dag is.

Er wordt geroddeld.
Vlak voor een idee vergeet je wat anderen gezegd hebben.
Je kamer is nog kleiner dan in de andere werkelijkheid.
Er wordt nog meer geroddeld.
Nu ga je iets zeker anders doen dan je ooit hebt gedaan weet je
uit ervaring en voordat je het weet ben je al onderweg. Je bent
gelijk in vorm.
Het idee staat vol ongeduld in je kamer te trappelen.
Ik ben blij voor je  – zeg ik nog tegen mijn artistieke ik en gooi
alles er uit. Het gevolg is ineens een vol doek.
Morgen zien we het resultaat van deze creatieve onrust.
Een paar dagen daarna kan alles weer verkeerd zijn.
Meestal blijft het een mooie, dwaze rit.
Ieder oeuvrestuk neemt vretend zijn deel.

Droom

De schaduw van de natuur, 2016, computertekening

x-2016_de-schaduw-vd-natuur_ct

Grijze vloer

Zijn tong kuilt in de mond, er zit vuil aan een kies. Buiten is
het grijs en grauw, iedere kleur heeft zijn betekenis verloren.
En dan verbergt hij zijn kin bijna in de keel als hij zijn woor-
den beheerst inslikt. Hij ziet het niet, hij is mist.
Het mooiste weer maakt van deze stille man geen stralende
man. Zijn inwendige veelkleurigheid ruikt iedere vreugde op
grote afstand. Hij duikt weg, zijn spiegel is verzadigd.
Het van buiten grijze gezicht is smetteloos. Vermoedelijk is
de binnenkant als een gloeiende kool of een andere breuk van
de rijke aarde.
Zijn hut moet wel als een treurwilg zijn. Overal hangt de schaduw
van een zuiplap. Nee, dit is geen schoon hoofd. Dit is een half
hoofd op een benard levenspad. Vol wrevel zegt het niets meer.
Zijn schedel is een opgezette pens, zijn ogen zijn weggerold.
Dit hoofd heeft met opzet net genoeg huid voor iemand die zich
net uitrekt.

Vroeger losgeslagen, nu in de goede handen van de schrijver,
spreekt het weer met ingedikte woorden.
De instincten worden aangeboord en opgezocht. Op zoek naar
geurige kreten en warme kleuren.
Het horloge wordt gelijk gezet.
Hij schrok zo dat hij wakker werd.

Wit

Dream on, 2016, computertekening

x-2016_dream-on_ct

Wit in de nacht

diep in de nacht
het bouwland knalt
het wit wit

strakke borst
pas op
ze smijten strepen
je valt op, witte

witvlekkie knipoogt
spuugt speeksel
kijkt niet rondom

zijn nachtlichaam
bleekt alle windsels
lijkt cocon

in het achtste jaar
van zijn lot
blijft hij bleek

de lange schrik
verkort de nacht
muurijzers breken

het ingeklonken lijf
van gebarsten melk
heeft niets te klagen
wit is het wit